Dutch
Detailed Translations for ontkoppelen from Dutch to Swedish
ontkoppelen:
-
ontkoppelen (debrayeren)
-
ontkoppelen
-
ontkoppelen
-
ontkoppelen
-
ontkoppelen
ta bort länk-
ta bort länk verb
-
Conjugations for ontkoppelen:
o.t.t.
- ontkoppel
- ontkoppelt
- ontkoppelt
- ontkoppelen
- ontkoppelen
- ontkoppelen
o.v.t.
- ontkoppelde
- ontkoppelde
- ontkoppelde
- ontkoppelden
- ontkoppelden
- ontkoppelden
v.t.t.
- heb ontkoppeld
- hebt ontkoppeld
- heeft ontkoppeld
- hebben ontkoppeld
- hebben ontkoppeld
- hebben ontkoppeld
v.v.t.
- had ontkoppeld
- had ontkoppeld
- had ontkoppeld
- hadden ontkoppeld
- hadden ontkoppeld
- hadden ontkoppeld
o.t.t.t.
- zal ontkoppelen
- zult ontkoppelen
- zal ontkoppelen
- zullen ontkoppelen
- zullen ontkoppelen
- zullen ontkoppelen
o.v.t.t.
- zou ontkoppelen
- zou ontkoppelen
- zou ontkoppelen
- zouden ontkoppelen
- zouden ontkoppelen
- zouden ontkoppelen
en verder
- ben ontkoppeld
- bent ontkoppeld
- is ontkoppeld
- zijn ontkoppeld
- zijn ontkoppeld
- zijn ontkoppeld
diversen
- ontkoppel!
- ontkoppelt!
- ontkoppeld
- ontkoppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontkoppelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
demontera | ontkoppelen | demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen |
koppla från | ontkoppelen | loshaken; loskoppelen; verbinding verbreken |
koppla ur | debrayeren; ontkoppelen | ontstoppen |
ta bort koppling | ontkoppelen | |
ta bort länk | ontkoppelen | |
tampa ur | debrayeren; ontkoppelen |