Summary
Dutch
Detailed Translations for plenzen from Dutch to Swedish
plenzen:
-
plenzen (stortregenen; gieten)
Conjugations for plenzen:
o.t.t.
- plens
- plenst
- plenst
- plenzen
- plenzen
- plenzen
o.v.t.
- plensde
- plensde
- plensde
- plensden
- plensden
- plensden
v.t.t.
- heb geplensd
- hebt geplensd
- heeft geplensd
- hebben geplensd
- hebben geplensd
- hebben geplensd
v.v.t.
- had geplensd
- had geplensd
- had geplensd
- hadden geplensd
- hadden geplensd
- hadden geplensd
o.t.t.t.
- zal plenzen
- zult plenzen
- zal plenzen
- zullen plenzen
- zullen plenzen
- zullen plenzen
o.v.t.t.
- zou plenzen
- zou plenzen
- zou plenzen
- zouden plenzen
- zouden plenzen
- zouden plenzen
diversen
- plens!
- plenst!
- geplensd
- plenzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het plenzen (stortregenen; storten; gieten)
Translation Matrix for plenzen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hällregn | gieten; plenzen; storten; stortregenen | gietbui; plensbui; slagregen; stortbui; stortregen; zware regenbui |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ösregna | gieten; plenzen; stortregenen | gulpen; gutsen; in stromen neerstorten |
Related Words for "plenzen":
plenzen form of plens:
Translation Matrix for plens:
Noun | Related Translations | Other Translations |
plask | plens | gespat; spat; spatter |