Summary
Dutch
Detailed Translations for ransel from Dutch to Swedish
ransel:
Translation Matrix for ransel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
knapsack | knapzak; ransel |
Related Words for "ransel":
ranselen:
-
ranselen
Conjugations for ranselen:
o.t.t.
- ransel
- ranselt
- ranselt
- ranselen
- ranselen
- ranselen
o.v.t.
- ranselde
- ranselde
- ranselde
- ranselden
- ranselden
- ranselden
v.t.t.
- heb geranseld
- hebt geranseld
- heeft geranseld
- hebben geranseld
- hebben geranseld
- hebben geranseld
v.v.t.
- had geranseld
- had geranseld
- had geranseld
- hadden geranseld
- hadden geranseld
- hadden geranseld
o.t.t.t.
- zal ranselen
- zult ranselen
- zal ranselen
- zullen ranselen
- zullen ranselen
- zullen ranselen
o.v.t.t.
- zou ranselen
- zou ranselen
- zou ranselen
- zouden ranselen
- zouden ranselen
- zouden ranselen
en verder
- ben geranseld
- bent geranseld
- is geranseld
- zijn geranseld
- zijn geranseld
- zijn geranseld
diversen
- ransel!
- ranselt!
- geranseld
- ranselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ranselen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ge stryk | ranselen | |
klå upp | ranselen | aflikken; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; in elkaar timmeren; knuppelen; likken; toetakelen |
prygla | ranselen | knuppelen; vastbinden; vastsjorren |
spöa upp | ranselen |