Dutch
Detailed Translations for sleep from Dutch to Swedish
sleep:
Translation Matrix for sleep:
Noun | Related Translations | Other Translations |
släptåg | sleep | sleeptrossen |
tåg | sleep | kabel; kabeltouw; processie; scheepskabel; spoortrein; staatsie; stoet; trein; treinen; treinstel; treinstellen |
Related Words for "sleep":
sleep form of slepen:
-
slepen
-
slepen
-
slepen
Conjugations for slepen:
o.t.t.
- sleep
- sleept
- sleept
- slepen
- slepen
- slepen
o.v.t.
- sleepte
- sleepte
- sleepte
- sleepten
- sleepten
- sleepten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slepen
- zult slepen
- zal slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
o.v.t.t.
- zou slepen
- zou slepen
- zou slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- sleep!
- sleept!
- geslepen
- slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het slepen (wegslepen)
släppa bort-
släppa bort nomen
-
Translation Matrix for slepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
släppa bort | slepen; wegslepen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bogsera | slepen | sleuren |
dra | slepen | aanslepen; eruit halen; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprekken; rekken; sjorren; te voorschijn trekken |
släpa | slepen | aanslepen; dreggen; sjorren; sjouwen; sleuren; torsen; trekken; voorttrekken; zeulen |