Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. zwikken:


Dutch

Detailed Translations for zwikken from Dutch to Swedish

zwikken:

zwikken verb (zwik, zwikt, zwikte, zwikten, gezwikt)

  1. zwikken (verstuiken; ontwrichten; verzwikken)
    stuka; vricka
    • stuka verb (stukar, stukade, stukat)
    • vricka verb (vrickar, vrickade, vrickat)

Conjugations for zwikken:

o.t.t.
  1. zwik
  2. zwikt
  3. zwikt
  4. zwikken
  5. zwikken
  6. zwikken
o.v.t.
  1. zwikte
  2. zwikte
  3. zwikte
  4. zwikten
  5. zwikten
  6. zwikten
v.t.t.
  1. heb gezwikt
  2. hebt gezwikt
  3. heeft gezwikt
  4. hebben gezwikt
  5. hebben gezwikt
  6. hebben gezwikt
v.v.t.
  1. had gezwikt
  2. had gezwikt
  3. had gezwikt
  4. hadden gezwikt
  5. hadden gezwikt
  6. hadden gezwikt
o.t.t.t.
  1. zal zwikken
  2. zult zwikken
  3. zal zwikken
  4. zullen zwikken
  5. zullen zwikken
  6. zullen zwikken
o.v.t.t.
  1. zou zwikken
  2. zou zwikken
  3. zou zwikken
  4. zouden zwikken
  5. zouden zwikken
  6. zouden zwikken
diversen
  1. zwik!
  2. zwikt!
  3. gezwikt
  4. zwikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwikken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
stuka ontwrichten; verstuiken; verzwikken; zwikken
vricka ontwrichten; verstuiken; verzwikken; zwikken disloqueren; ontwrichten; uit het lid brengen; wrikken