Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. dichtmaken:
  2. dicht maken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for dichtmaken from Dutch to Swedish

dichtmaken:

dichtmaken verb (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)

  1. dichtmaken (dichtstoppen; dichten; stoppen)
    tamponera; plombera; plugga igen; stoppa igen
    • tamponera verb (tamponerar, tamponerade, tamponerat)
    • plombera verb (plomberar, plomberade, plomberat)
    • plugga igen verb (pluggar igen, pluggade igen, pluggat igen)
    • stoppa igen verb (stoppar igen, stoppade igen, stoppat igen)
  2. dichtmaken (dichtdoen; sluiten; toedoen; toetrekken)
    stänga; dra till; stänga till
    • stänga verb (stänger, stängde, stängt)
    • dra till verb (drar till, drog till, dragit till)
    • stänga till verb (stänger till, stängde till, stängt till)
  3. dichtmaken (vergrendelen; locken; afsluiten; )
    låsa
    • låsa verb (låser, låste, låst)

Conjugations for dichtmaken:

o.t.t.
  1. maak dicht
  2. maakt dicht
  3. maakt dicht
  4. maken dicht
  5. maken dicht
  6. maken dicht
o.v.t.
  1. maakte dicht
  2. maakte dicht
  3. maakte dicht
  4. maakten dicht
  5. maakten dicht
  6. maakten dicht
v.t.t.
  1. heb dichtgemaakt
  2. hebt dichtgemaakt
  3. heeft dichtgemaakt
  4. hebben dichtgemaakt
  5. hebben dichtgemaakt
  6. hebben dichtgemaakt
v.v.t.
  1. had dichtgemaakt
  2. had dichtgemaakt
  3. had dichtgemaakt
  4. hadden dichtgemaakt
  5. hadden dichtgemaakt
  6. hadden dichtgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal dichtmaken
  2. zult dichtmaken
  3. zal dichtmaken
  4. zullen dichtmaken
  5. zullen dichtmaken
  6. zullen dichtmaken
o.v.t.t.
  1. zou dichtmaken
  2. zou dichtmaken
  3. zou dichtmaken
  4. zouden dichtmaken
  5. zouden dichtmaken
  6. zouden dichtmaken
en verder
  1. is dichtgemaakt
  2. zijn dichtgemaakt
diversen
  1. maak dicht!
  2. maakt dicht!
  3. dichtgemaakt
  4. dichtmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

dichtmaken [znw.] nomen

  1. dichtmaken (afsluiting; sluiting; het afsluiten)

Translation Matrix for dichtmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
stängande afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting dichtdoen; dichtdraaien
VerbRelated TranslationsOther Translations
dra till dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken aantrekken; dichtschroeven; dichttrekken; vastschroeven
låsa afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen aandraaien; afsluiten; dichtdoen; door draaien vastmaken
plombera dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen plomberen; vullen
plugga igen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
stoppa igen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
stänga dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken afsluiten; dichtdoen; dichtgaan; dichtvallen; sluiten; toedoen; toemaken; toevallen; verwijderen; zich sluiten
stänga till dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken dichtschroeven; vastschroeven
tamponera dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen

Wiktionary Translations for dichtmaken:


Cross Translation:
FromToVia
dichtmaken låsa; stänga fermer — Clore.

dicht maken:

dicht maken verb

  1. dicht maken
    stänga till ordentligt

Translation Matrix for dicht maken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
stänga till ordentligt dicht maken