Dutch
Detailed Translations for opbouwen from Dutch to Swedish
opbouwen:
-
opbouwen (bouwen)
Conjugations for opbouwen:
o.t.t.
- bouw op
- bouwt op
- bouwt op
- bouwen op
- bouwen op
- bouwen op
o.v.t.
- bouwde op
- bouwde op
- bouwde op
- bouwden op
- bouwden op
- bouwden op
v.t.t.
- heb opgebouwd
- hebt opgebouwd
- heeft opgebouwd
- hebben opgebouwd
- hebben opgebouwd
- hebben opgebouwd
v.v.t.
- had opgebouwd
- had opgebouwd
- had opgebouwd
- hadden opgebouwd
- hadden opgebouwd
- hadden opgebouwd
o.t.t.t.
- zal opbouwen
- zult opbouwen
- zal opbouwen
- zullen opbouwen
- zullen opbouwen
- zullen opbouwen
o.v.t.t.
- zou opbouwen
- zou opbouwen
- zou opbouwen
- zouden opbouwen
- zouden opbouwen
- zouden opbouwen
en verder
- ben opgebouwd
- bent opgebouwd
- is opgebouwd
- zijn opgebouwd
- zijn opgebouwd
- zijn opgebouwd
diversen
- bouw op!
- bouwt op!
- opgebouwd
- opbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opbouwen (opbouw; constructie; samenstelling; structuur; samengesteld geheel; bouw)
-
opbouwen
Translation Matrix for opbouwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
byggande | bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur | |
konstruktion | bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur | aanleggen; bouw; bouwsector; bouwsel; constructie; fabricage; frame; geraamte; opbouw; ordening; organisatie; raamwerk; samenstelling; skelet; structuur; systeem |
strukturering | bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bygga upp | bouwen; opbouwen | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
rendering | opbouwen |