Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. weerleggen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for weerleggen from Dutch to Swedish

weerleggen:

weerleggen verb (weerleg, weerlegt, weerlegde, weerlegden, weerlegd)

  1. weerleggen (ontkrachten; ontzenuwen)
    förslöa; förstöra; försvaga
    • förslöa verb (förslöar, förslöade, förslöat)
    • förstöra verb (förstör, förstörde, förstört)
    • försvaga verb (försvager, försvagde, försvagt)

Conjugations for weerleggen:

o.t.t.
  1. weerleg
  2. weerlegt
  3. weerlegt
  4. weerleggen
  5. weerleggen
  6. weerleggen
o.v.t.
  1. weerlegde
  2. weerlegde
  3. weerlegde
  4. weerlegden
  5. weerlegden
  6. weerlegden
v.t.t.
  1. heb weerlegd
  2. hebt weerlegd
  3. heeft weerlegd
  4. hebben weerlegd
  5. hebben weerlegd
  6. hebben weerlegd
v.v.t.
  1. had weerlegd
  2. had weerlegd
  3. had weerlegd
  4. hadden weerlegd
  5. hadden weerlegd
  6. hadden weerlegd
o.t.t.t.
  1. zal weerleggen
  2. zult weerleggen
  3. zal weerleggen
  4. zullen weerleggen
  5. zullen weerleggen
  6. zullen weerleggen
o.v.t.t.
  1. zou weerleggen
  2. zou weerleggen
  3. zou weerleggen
  4. zouden weerleggen
  5. zouden weerleggen
  6. zouden weerleggen
diversen
  1. weerleg!
  2. weerlegt!
  3. weerlegd
  4. weerleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for weerleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
förstöra afbraak; sloop
VerbRelated TranslationsOther Translations
förslöa ontkrachten; ontzenuwen; weerleggen
förstöra ontkrachten; ontzenuwen; weerleggen 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; breken; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; neerhalen; omverhalen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken
försvaga ontkrachten; ontzenuwen; weerleggen aan kracht inboeten; aftakelen; uitputten; verslappen; verzwakken; wegglijden; zwak worden; zwakker worden
OtherRelated TranslationsOther Translations
förstöra laten exploderen; opblazen

Wiktionary Translations for weerleggen:


Cross Translation:
FromToVia
weerleggen motbevisa; vederlägga disprove — to refute
weerleggen motbevisa; vederlägga refute — to prove (something) to be false or incorrect
weerleggen dementera démentircontredire quelqu’un nier la véracité de ce qu’il affirmer.
weerleggen kräkas; spy; neka; vägra; tacka nej till rejeter — Traductions à trier suivant le sens