Dutch

Detailed Translations for maken from Dutch to Swedish

maken:

maken verb (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)

  1. maken (in het leven roepen; scheppen)
    skapa; uppfinna; konstruera; designa
    • skapa verb (skapar, skapade, skapat)
    • uppfinna verb (uppfinner, uppfann, uppfunnit)
    • konstruera verb (konstruerar, konstruerade, konstruerat)
    • designa verb (designar, designade, designat)
  2. maken (vervaardigen; produceren; voortbrengen; fabriceren)
    göra; producera; fabricera
    • göra verb (gör, gjorde, gjort)
    • producera verb (producerar, producerade, producerat)
    • fabricera verb (fabricerar, fabricerade, fabricerat)
  3. maken (repareren; herstellen; fiksen; rechtzetten; goedmaken)
    återställa; laga; reparera; iståndsätta; godgöra
    • återställa verb (återställer, återställde, återställt)
    • laga verb (lagar, lagade, lagat)
    • reparera verb (reparerar, reparerade, reparerat)
    • iståndsätta verb (iståndsätta, iståndsatte, iståndsatt)
    • godgöra verb (godgör, godgjorde, godgjort)
  4. maken (vormen; vervaardigen; kneden; modelleren)
    skapa; forma
    • skapa verb (skapar, skapade, skapat)
    • forma verb (formar, formade, format)
  5. maken
    skapa
    • skapa verb (skapar, skapade, skapat)

Conjugations for maken:

o.t.t.
  1. maak
  2. maakt
  3. maakt
  4. maken
  5. maken
  6. maken
o.v.t.
  1. maakte
  2. maakte
  3. maakte
  4. maakten
  5. maakten
  6. maakten
v.t.t.
  1. heb gemaakt
  2. hebt gemaakt
  3. heeft gemaakt
  4. hebben gemaakt
  5. hebben gemaakt
  6. hebben gemaakt
v.v.t.
  1. had gemaakt
  2. had gemaakt
  3. had gemaakt
  4. hadden gemaakt
  5. hadden gemaakt
  6. hadden gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal maken
  2. zult maken
  3. zal maken
  4. zullen maken
  5. zullen maken
  6. zullen maken
o.v.t.t.
  1. zou maken
  2. zou maken
  3. zou maken
  4. zouden maken
  5. zouden maken
  6. zouden maken
en verder
  1. ben gemaakt
  2. bent gemaakt
  3. is gemaakt
  4. zijn gemaakt
  5. zijn gemaakt
  6. zijn gemaakt
diversen
  1. maak!
  2. maakt!
  3. gemaakt
  4. makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for maken:

NounRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabricage; maken; productie; vervaardiging fabrikaat; maaksel; product
göra toedoen
hopmontering aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
hopsättning aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
skapande creëren; maken; scheppen
VerbRelated TranslationsOther Translations
designa in het leven roepen; maken; scheppen ontwerpen; stileren
fabricera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen voorjokken; voorliegen
forma kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vormen beeldhouwen; boetseren; fatsoeneren; modelleren; stileren; vorm geven; vormen; vormgeven
godgöra fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
göra fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
iståndsätta fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
konstruera in het leven roepen; maken; scheppen bedenken; fantaseren; ontwerpen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
laga fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren bereiden; brouwen; gaten dichten; iets toebereiden; klaarmaken; klusje opknappen; klussen; laaien; prepareren; stoppen; verstellen
producera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
reparera fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren herstellen; klusje opknappen; klussen; repareren; vernieuwen; verstellen
skapa in het leven roepen; kneden; maken; modelleren; scheppen; vervaardigen; vormen concipiëren; fatsoeneren; formeren; ontwerpen; vormgeven
uppfinna in het leven roepen; maken; scheppen bedenken; fantaseren; uitdenken; uitvinden; verdichten; verzinnen; voorwenden
återställa fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren hernieuwen; herstellen; in orde brengen; in orde maken; opnieuw instellen; renoveren; revalideren; terugdraaien; terugkeren; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; verbeteren; vernieuwen; wederopbouwen
- herstellen; produceren; repareren; verbeteren
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
återställa herstellen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
skapande creatief; scheppend

Related Words for "maken":


Synonyms for "maken":


Antonyms for "maken":


Related Definitions for "maken":

  1. het in elkaar zetten, laten ontstaan1
    • ik maak een kippenhok1
  2. weer in orde brengen, zorgen dat het heel wordt1
    • wil jij deze scheur maken?1
  3. zorgen dat iemand iets wordt1
    • je maakt me erg blij met dit cadeau1

Wiktionary Translations for maken:

maken
verb
  1. (overgankelijk) in elkaar zetten

Cross Translation:
FromToVia
maken skapa create — to put into existence
maken skratta åt; förlöjliga; håna deride — to harshly mock; ridicule
maken försämra deteriorate — make worse
maken driva drive — cause to become
maken fela; [[göra misstag]] err — make a mistake
maken skrämma frighten — to disturb with fear
maken ; göra get — cause to become
maken hindra; försvåra hinder — to make a task difficult
maken göra make — to construct
maken producera produce — to make or manufacture
maken fläcka ner spot — stain; leave a spot
maken göra; producera turn out — to produce; make
maken komponera composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
maken bygga; inreda; inställa; göra construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
maken skapa créertirer quelque chose du néant, faire de rien quelque chose.
maken göra fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
maken göra faire — Créer, produire, fabriquer
maken operera; göra opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.
maken lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra poserplacer, mettre sur quelque chose.
maken reparera; rätta refaire — Réparer, raccommoder, rajuster une chose ruinée ou abîmée. (Sens général)
maken reparera; rätta remédierporter remède, apporter du remède.
maken kräkas; spy rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
maken rätta réparerremettre en état ce qui endommager.

External Machine Translations:

Related Translations for maken