Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- kleineren:
-
Wiktionary:
- kleineren → förringa, svärta ner, förnedra, förödmjuka
Dutch
Detailed Translations for kleineren from Dutch to Swedish
kleineren:
-
kleineren (denigreren)
Conjugations for kleineren:
o.t.t.
- kleineer
- kleineert
- kleineert
- kleineren
- kleineren
- kleineren
o.v.t.
- kleineerde
- kleineerde
- kleineerde
- kleineerden
- kleineerden
- kleineerden
v.t.t.
- heb gekleineerd
- hebt gekleineerd
- heeft gekleineerd
- hebben gekleineerd
- hebben gekleineerd
- hebben gekleineerd
v.v.t.
- had gekleineerd
- had gekleineerd
- had gekleineerd
- hadden gekleineerd
- hadden gekleineerd
- hadden gekleineerd
o.t.t.t.
- zal kleineren
- zult kleineren
- zal kleineren
- zullen kleineren
- zullen kleineren
- zullen kleineren
o.v.t.t.
- zou kleineren
- zou kleineren
- zou kleineren
- zouden kleineren
- zouden kleineren
- zouden kleineren
en verder
- ben geklieneerd
- bent gekleineerd
- is gekleineerd
- zijn gekleineerd
- zijn gekleineerd
- zijn gekleineerd
diversen
- kleineer!
- kleineert!
- gekleineerd
- kleinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kleineren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
förringa | denigreren; kleineren | |
minska | denigreren; kleineren | achteruitgaan; afkorten; afnemen; afnemend; dalen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; lenigen; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; slinkend; tanen; tanend; terugdraaien; teruggaan; terugschroeven; verkleinen; verlagen; verlichten; verminderen; vervallen; verzachten |
nedsätta | denigreren; kleineren | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
minska | afname voorraad; vermindering |
Wiktionary Translations for kleineren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kleineren | → förringa | ↔ belittle — to knowingly say that something is smaller or less important than it actually is |
• kleineren | → svärta ner | ↔ denigrate — to criticise so as to besmirch |
• kleineren | → förnedra; förödmjuka | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |