Dutch

Detailed Translations for laagheid from Dutch to Swedish

laag:

laag [de ~] nomen

  1. de laag (coating)
    lager; skikt; beläggning
  2. de laag (echelon; geleding)
    echelonggruppering; nivå; grad
  3. de laag (niveau; plan; peil; stand)
    nivå
  4. de laag
    lager

Translation Matrix for laag:

NounRelated TranslationsOther Translations
beläggning coating; laag belasting; bont; pels; toewijzing; vacht
echelonggruppering echelon; geleding; laag
grad echelon; geleding; laag cijfer; graad; gradatie; kwantiteit; mate; militaire rang; niveau; peil; schoolcijfer; thermometergraad; warmtegraad
lager coating; laag aanvoer; berging; bergplaats; bewaarplaats; depot; geweerlades; goederenloods; goederenopslagruimte; goederenvoorraad; magazijnen; opslag; opslagplaats; opslagruimte; pakhuis; pakhuizen; toevoer; voorraad; voorraadschuur; warenhuis
låg laagterecord
nivå echelon; geleding; laag; niveau; peil; plan; stand dimensieniveau; graad; klasse; niveau; peil
skikt coating; laag
smutsigt goorheid; groezeligheid; vuilheid
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- boosaardig; gemeen; kwaadaardig
OtherRelated TranslationsOther Translations
lager bewaarplaats
ModifierRelated TranslationsOther Translations
dålig banaal; laag; vuig aan een ziekte lijdend; achterbaks; arm; bekaaid; boosaardig; er bekaaid afkomen; geniepig; gluiperig; in het geniep; inferieur; malicieus; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; pover; schamel; slecht; snood; stiekem; tweederangs; verraderlijk; ziek; zwak
dåligt banaal; laag; vuig aan een ziekte lijdend; achterbaks; arm; bekaaid; boosaardig; er bekaaid afkomen; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; inferieur; malicieus; min; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; pover; schamel; slecht; snood; stiekem; tweederangs; vals; verraderlijk; ziek; zwak
elak gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel gemeen; kwaadwillig; liederlijk; met slechte intentie; onzedelijk; slecht; vals; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus
elakt gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel achterbaks; doortrapt; ellende; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; hatelijk; kwaadwillig; kwalijk; leep; liederlijk; listig; malheur; met slechte intentie; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onspoed; onzedelijk; pech; ramp; rampspoed; slecht; slinks; sluw; snood; stekelig; stiekem; tegenslag; tegenspoed; terugslag; uitgekookt; vals; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus; vijandig
eländig banaal; laag; vuig ellendige; godvergeten; lamlendig; lamzalig
eländigt banaal; laag; vuig akelig; armzalig; bar; beroerd; deerniswekkend; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; godvergeten; lamlendig; naar; rampzalig
föraktlig laag; verachtelijk
föraktligt laag; verachtelijk
inte högt laag; niet hoog
ligga lågt diep; laag; laag liggend
låg gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; niet hoog; onedel bedrukt; donker; dubieus; duister; gedrukt; glibberig; laaghangend; mismoedig; moedeloos; obscuur; onguur; terneergeslagen; verdacht
lågt gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; niet hoog; onedel bedrukt; donker; dubieus; duister; gedrukt; gemeen; glibberig; kwaadwillig; laaghangend; met slechte intentie; mismoedig; moedeloos; obscuur; onguur; slecht; terneergeslagen; vals; verdacht
nedrigt gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
ont gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
smutsigt banaal; laag; vuig baggerig; bedoezeld; bevlekt; drabbig; drassig; goor; groezelig; met vuil bemorst; modderig; morsig; onverkwikkelijk; pruttig; ranzig; slibachtig; slibberig; slijkerig; slonzig; slordig; smerig; smoezelig; stuitend; vies; viezig; vlekkig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zwijnachtig
tarvlig banaal; laag; vuig armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
tarvligt banaal; laag; vuig armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
torftigt banaal; laag; vuig bar; onbegroeid; onvolwaardig

Related Words for "laag":


Synonyms for "laag":


Antonyms for "laag":


Related Definitions for "laag":

  1. met slechte bedoelingen1
    • het is een lage streek van hem ons zo te bedriegen1
  2. dicht bij de grond1
    • voor de bank staat een lage tafel1
  3. hoeveelheid van een stof die ergens op of tussen zit1
    • ik deed een dikke laag jam op mijn brood1
  4. met een kleine waarde1
    • we krijgen lage temperaturen deze maand1
  5. zwaar en donker1
    • de lage tonen waren goed te horen1

Wiktionary Translations for laag:

laag
adjective
  1. niet ver boven iets anders zijn
  2. niet vergevorderd zijn in een rangorde of volgorde
  3. geluid met een klein aantal trillingen per tijdseenheid
  4. met een beperkt aanzien

Cross Translation:
FromToVia
laag klass class — social grouping, based on job, wealth, etc.
laag lager; täcke; hölje; täcklager coat — covering of material, such as paint
laag skikt; lager layer — single thickness of some material covering a surface
laag lager layer — item of clothing worn under or over another
laag varv; skikt; lager layer — deposit
laag låg low — in a position comparatively close to the ground
laag skikt; lager tier — layer or rank
laag skikt; lager LageSchicht
laag föraktlig; låg abject — Qui est dans un état d’abjection, qui est rejeté et digne de l’être ; vil, méprisable.
laag modlös; nedrig lâche — Qui n’est pas tendre, qui n’est pas serrer comme il pouvoir ou devoir l’être.


Wiktionary Translations for laagheid:


Cross Translation:
FromToVia
laagheid uselhet; förnedring abjection — État d’abaissement qui attire le mépris de tous.