Dutch
Detailed Translations for spruiten from Dutch to Swedish
spruiten:
-
spruiten (uitschieten plantkunde; uitschieten)
-
spruiten (voortspruiten)
-
spruiten (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten)
Conjugations for spruiten:
o.t.t.
- spruit
- spruit
- spruit
- spruiten
- spruiten
- spruiten
o.v.t.
- sproot
- sproot
- sproot
- sproten
- sproten
- sproten
v.t.t.
- ben gesproten
- bent gesproten
- is gesproten
- zijn gesproten
- zijn gesproten
- zijn gesproten
v.v.t.
- was gesproten
- was gesproten
- was gesproten
- waren gesproten
- waren gesproten
- waren gesproten
o.t.t.t.
- zal spruiten
- zult spruiten
- zal spruiten
- zullen spruiten
- zullen spruiten
- zullen spruiten
o.v.t.t.
- zou spruiten
- zou spruiten
- zou spruiten
- zouden spruiten
- zouden spruiten
- zouden spruiten
diversen
- spruit!
- spruitt!
- gesproten
- spruitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spruiten:
Related Words for "spruiten":
Wiktionary Translations for spruiten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spruiten | → rosenkål; brysselkål | ↔ Brussels sprout — vegetable |
spruit:
-
de spruit (stekje; scheut; loot)
-
de spruit (plantestekje; scheut; jonge plant; schoot; stek)
Translation Matrix for spruit:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skott | loot; scheut; spruit; stekje | afknallen; dwarsschot; spruitjes |
stickling | jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje | |
urklipp | jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek | knipsel; knipsels; scheuten; schoten; spruiten; stekken; uitknipsel |