Dutch

Detailed Translations for stal from Dutch to Swedish

stal:

stal [de ~ (m)] nomen

  1. de stal
    stall

Translation Matrix for stal:

NounRelated TranslationsOther Translations
stall stal stalgebouw

Related Words for "stal":


Related Definitions for "stal":

  1. gebouw of ruimte voor vee1
    • de koeien staan op stal1

Wiktionary Translations for stal:

stal
noun
  1. ruimte bestemd voor de huisvesting van dier(en)

Cross Translation:
FromToVia
stal stall stable — building for animals with hoofs

stal form of stallen:

stallen verb (stal, stalt, stalde, stalden, gestald)

  1. stallen
    förvara; lagra
    • förvara verb (förvarar, förvarade, förvarat)
    • lagra verb (lagrar, lagrade, lagrat)

Conjugations for stallen:

o.t.t.
  1. stal
  2. stalt
  3. stalt
  4. stalen
  5. stalen
  6. stalen
o.v.t.
  1. stalde
  2. stalde
  3. stalde
  4. stalden
  5. stalden
  6. stalden
v.t.t.
  1. heb gestald
  2. hebt gestald
  3. heeft gestald
  4. hebben gestald
  5. hebben gestald
  6. hebben gestald
v.v.t.
  1. had gestald
  2. had gestald
  3. had gestald
  4. hadden gestald
  5. hadden gestald
  6. hadden gestald
o.t.t.t.
  1. zal stallen
  2. zult stallen
  3. zal stallen
  4. zullen stallen
  5. zullen stallen
  6. zullen stallen
o.v.t.t.
  1. zou stallen
  2. zou stallen
  3. zou stallen
  4. zouden stallen
  5. zouden stallen
  6. zouden stallen
en verder
  1. ben gestald
  2. bent gestald
  3. is gestald
  4. zijn gestald
  5. zijn gestald
  6. zijn gestald
diversen
  1. stal!
  2. stalt!
  3. gestald
  4. stallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stallen [de ~] nomen, plural

  1. de stallen

Translation Matrix for stallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
stallar stallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
förvara stallen archiveren; behouden; bewaren; conserveren; opbergen; opslaan
lagra stallen bewaren; deponeren; opslaan; opzij leggen; wegzetten

Related Words for "stallen":


stal form of stelen:

stelen verb (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)

  1. stelen (ontvreemden; jatten; pikken; )
    stjäla; nypa; knycka
    • stjäla verb (stjäler, stal, stulit)
    • nypa verb (nypar, nypade, nypat)
    • knycka verb (knycker, knyckte, knyckt)
  2. stelen (pikken; verdonkeremanen; ontnemen; )
    stjäla
    • stjäla verb (stjäler, stal, stulit)
  3. stelen (pikken; verduisteren; wegpikken; )
    stjäla; sno; snatta; knycka
    • stjäla verb (stjäler, stal, stulit)
    • sno verb (snor, snodde, snott)
    • snatta verb (snattar, snattade, snattat)
    • knycka verb (knycker, knyckte, knyckt)
  4. stelen (snaaien; gappen; wegpikken; weggraaien)
    stjäla; sno; rycka; knycka
    • stjäla verb (stjäler, stal, stulit)
    • sno verb (snor, snodde, snott)
    • rycka verb (rycker, ryckte, ryckt)
    • knycka verb (knycker, knyckte, knyckt)

Conjugations for stelen:

o.t.t.
  1. steel
  2. steelt
  3. steelt
  4. stelen
  5. stelen
  6. stelen
o.v.t.
  1. stal
  2. stal
  3. stal
  4. stalen
  5. stalen
  6. stalen
v.t.t.
  1. heb gestolen
  2. hebt gestolen
  3. heeft gestolen
  4. hebben gestolen
  5. hebben gestolen
  6. hebben gestolen
v.v.t.
  1. had gestolen
  2. had gestolen
  3. had gestolen
  4. hadden gestolen
  5. hadden gestolen
  6. hadden gestolen
o.t.t.t.
  1. zal stelen
  2. zult stelen
  3. zal stelen
  4. zullen stelen
  5. zullen stelen
  6. zullen stelen
o.v.t.t.
  1. zou stelen
  2. zou stelen
  3. zou stelen
  4. zouden stelen
  5. zouden stelen
  6. zouden stelen
en verder
  1. ben gestolen
  2. bent gestolen
  3. is gestolen
  4. zijn gestolen
  5. zijn gestolen
  6. zijn gestolen
diversen
  1. steel!
  2. steelt!
  3. gestolen
  4. stelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stelen [de ~] nomen, plural

  1. de stelen (schachten; pijlen)
    skaft; spjut; spiror
  2. de stelen

Translation Matrix for stelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
nypa afsnoepen; kneep; knijpen
skaft pijlen; schachten; stelen oor; oor van een kopje; phylum; schacht; schenkel; stam
spiror pijlen; schachten; stelen
spjut pijlen; schachten; stelen lans; speer
stjälkar stelen schenkels; stamwoorden; stengels
VerbRelated TranslationsOther Translations
knycka achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken
nypa achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken drukken; knellen; strak zitten; vastknijpen
rycka gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken rukken; trekken; wegrukken; zich wringen
snatta achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
sno achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken kroelen
stjäla achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afsnoepen; ladelichten; ontstelen

Related Words for "stelen":


Synonyms for "stelen":


Related Definitions for "stelen":

  1. stiekem nemen wat niet van jou is1
    • mijn derde fiets is nu ook gestolen1

Wiktionary Translations for stelen:


Cross Translation:
FromToVia
stelen snatta lift — to steal
stelen stjäla; sno; knycka steal — to illegally take possession of
stelen sno; snatta; knycka klauen — (transitiv) umgangssprachlich: etwas entwenden, stehlen
stelen stjäla stehlenetwas stehlen: etwas aus dem Besitz eines anderen ohne dessen Einverständnis wegnehmen; einen Diebstahl begehen
stelen skinna; upptäcka dépouiller — Traductions à trier suivant le sens
stelen stjäla; sno; knycka dérober — Enlever, voler en cachette. (Sens général).
stelen stjäla; sno volers’approprier le bien d’autrui. prendre quelque chose à quelqu’un sans son accord, dérober.

External Machine Translations:

Related Translations for stal



Swedish

Detailed Translations for stal from Swedish to Dutch

stål:

stål [-ett] nomen

  1. stål (järn)
    Ferro; het ijzer
  2. stål
    de staal

Translation Matrix for stål:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ferro järn; stål
ijzer järn; stål järn
staal stål exemplar; föredöme; specimen; stållegering

Wiktionary Translations for stål:


Cross Translation:
FromToVia
stål staal StahlWerkstoff: metallische Legierung, deren Hauptbestandteil Eisen ist; der Kohlenstoffgehalt liegt zwischen 0,02% und 2,06%.
stål staal steel — metal
stål staal acier — Alliage de fer et de carbone (1)

stal form of stjäla:

stjäla verb (stjäler, stal, stulit)

  1. stjäla
    stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen
    • stelen verb (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken verb (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • ontnemen verb (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • toeëigenen verb (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)
    • snaaien verb (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen verb (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • kapen verb (kaap, kaapt, kaapte, kaapten, gekaapt)
    • inpikken verb (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • roven verb (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • ontfutselen verb (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • jatten verb (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden verb (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegpikken verb (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • wegnemen verb (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • plunderen verb (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • wegkapen verb (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • benemen verb (beneem, beneemt, benam, benamen, benomen)
    • achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • vervreemden verb (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • verduisteren verb (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verdonkeren verb (verdonker, verdonkert, verdonkerde, verdonkerden, verdonkerd)
    • wegpakken verb (pak weg, pakt weg, pakte weg, pakten weg, weggepakt)
    • leegstelen verb (steel leeg, steelt leeg, stal leeg, stalen leeg, leeggestolen)
  2. stjäla
    afsnoepen
    • afsnoepen verb (snoep af, snoept af, snoepte af, snoepten af, afgesnoept)
  3. stjäla
  4. stjäla (nypa; knycka)
    stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken
    • stelen verb (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • jatten verb (jat, jatte, jatten, gejat)
    • pikken verb (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • gappen verb (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken verb (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • inpikken verb (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • ontvreemden verb (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegkapen verb (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • vervreemden verb (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
  5. stjäla (sno; snatta; knycka)
    stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen
    • stelen verb (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken verb (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verduisteren verb (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • wegpikken verb (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • jatten verb (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden verb (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • vervreemden verb (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • inpikken verb (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • wegkapen verb (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • gappen verb (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
  6. stjäla (beröva)
    ontstelen
    • ontstelen verb (ontsteel, ontsteelt, ontstal, ontstalen, ontstolen)
  7. stjäla (knycka; sno; rycka)
    stelen; snaaien; gappen; wegpikken; weggraaien
    • stelen verb (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • snaaien verb (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen verb (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken verb (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • weggraaien verb (graai weg, graait weg, graaide weg, graaiden weg, weggegraaid)

Conjugations for stjäla:

presens
  1. stjäler
  2. stjäler
  3. stjäler
  4. stjäler
  5. stjäler
  6. stjäler
imperfekt
  1. stal
  2. stal
  3. stal
  4. stal
  5. stal
  6. stal
framtid 1
  1. kommer att stjäla
  2. kommer att stjäla
  3. kommer att stjäla
  4. kommer att stjäla
  5. kommer att stjäla
  6. kommer att stjäla
framtid 2
  1. skall stjäla
  2. skall stjäla
  3. skall stjäla
  4. skall stjäla
  5. skall stjäla
  6. skall stjäla
conditional
  1. skulle stjäla
  2. skulle stjäla
  3. skulle stjäla
  4. skulle stjäla
  5. skulle stjäla
  6. skulle stjäla
perfekt particip
  1. har stulit
  2. har stulit
  3. har stulit
  4. har stulit
  5. har stulit
  6. har stulit
imperfekt particip
  1. hade stulit
  2. hade stulit
  3. hade stulit
  4. hade stulit
  5. hade stulit
  6. hade stulit
blandad
  1. stjäl!
  2. stjäl!
  3. stulen
  4. stjälande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Translation Matrix for stjäla:

NounRelated TranslationsOther Translations
afnemen bli svagare; damma av
afsnoepen nypa
inpikken lirkande; trugande
ontnemen avtagande
roven skorplager; skorpor
stelen skaft; spiror; spjut; stjälkar
verduisteren försillning; förskingring
wegnemen amputera; borttagande
VerbRelated TranslationsOther Translations
achterhouden knycka; snatta; sno; stjäla avhålla från; avskärma; dölja; förtäcka; gömma; hindra; hålla inne med; lägga av; lägga band på; reservera; skyla; spara; undertrycka; återhålla
achteroverdrukken knycka; nypa; snatta; sno; stjäla
afnemen stjäla avlägsna; avta; blekna; damma av; få ihop; förfalla; förgå; gå ner; gå utför; göra mindre; korta in; krympa; minska; samla; samla in; sjunka; sänka; ta bort
afsnoepen stjäla
benemen stjäla
gappen knycka; nypa; rycka; snatta; sno; stjäla gå och tigga; rafsa åt sig; rycka till sig; smickra
inpikken knycka; nypa; snatta; sno; stjäla gå och tigga; rafsa åt sig; rycka till sig; smickra
jatten knycka; nypa; snatta; sno; stjäla knycka bort; ta ifrån
kapen stjäla
ladelichten stjäla
leegstelen stjäla plundra; röva
ontfutselen stjäla gå och tigga; rafsa åt sig; rycka till sig; smickra
ontnemen stjäla beröva; frånta; ta av
ontstelen beröva; stjäla
ontvreemden knycka; nypa; snatta; sno; stjäla
pikken knycka; nypa; snatta; sno; stjäla gå och tigga; knycka bort; rafsa åt sig; rycka till sig; smickra; ta ifrån
plunderen stjäla fisk; plundra; rensa; röva; tömma; tömma på allt
roven stjäla plundra; råna
snaaien knycka; rycka; sno; stjäla knycka bort; ta ifrån
stelen knycka; nypa; rycka; snatta; sno; stjäla
toeëigenen stjäla ge sig rätt; ockuppera; ta i besittning; tillåta sig
verdonkeremanen knycka; nypa; snatta; sno; stjäla
verdonkeren stjäla fördunkla; förmörka; skymma
verduisteren knycka; snatta; sno; stjäla avskärma; dölja; fördunkla; förmörka; förtäcka; gömma; skyla; skymma; undertrycka
vervreemden knycka; nypa; snatta; sno; stjäla avlägsna; ta bort
wegfutselen knycka; snatta; sno; stjäla
weggraaien knycka; rycka; sno; stjäla
wegkapen knycka; nypa; snatta; sno; stjäla knycka bort; ta ifrån
wegnemen stjäla avlägsna; få ihop; samla; samla in; ta bort
wegpakken stjäla
wegpikken knycka; nypa; rycka; snatta; sno; stjäla

Synonyms for "stjäla":


Wiktionary Translations for stjäla:


Cross Translation:
FromToVia
stjäla ontvreemden abstract — to steal
stjäla stelen; ontvreemden; jatten steal — to illegally take possession of
stjäla stelen stehlenetwas stehlen: etwas aus dem Besitz eines anderen ohne dessen Einverständnis wegnehmen; einen Diebstahl begehen
stjäla gappen; ontvreemden; stelen dérober — Enlever, voler en cachette. (Sens général).
stjäla stelen volers’approprier le bien d’autrui. prendre quelque chose à quelqu’un sans son accord, dérober.

External Machine Translations:

Related Translations for stal