Dutch

Detailed Translations for uitstel from Dutch to Swedish

uitstel:

uitstel [het ~] nomen

  1. het uitstel (respijt)
  2. het uitstel (respijt; onderbreking)
    uppskov; anstånd; respit

Translation Matrix for uitstel:

NounRelated TranslationsOther Translations
anstånd onderbreking; respijt; uitstel
frist respijt; uitstel
försening respijt; uitstel opgelopen vertraging; oponthoud; verlet; vertraging
respit onderbreking; respijt; uitstel bedenktijd; respijt
senareläggande respijt; uitstel
uppskjutande respijt; uitstel
uppskjutning respijt; uitstel verdaging
uppskov onderbreking; respijt; uitstel

Wiktionary Translations for uitstel:


Cross Translation:
FromToVia
uitstel uppskov Aufschub — Gewährung einer längeren Frist, als ursprünglich vorgesehen
uitstel förhalning; förhalande; prokrastinering procrastination — act of postponing, delaying or putting off
uitstel eftergift remise — Grâce, rabais, réduction (4-8)
uitstel anstånd; uppskov sursisdélai, remise, suspension de l’exécution d’une mesure.

uitstel form of uitstellen:

uitstellen verb (stel uit, stelt uit, stelde uit, stelden uit, uitgesteld)

  1. uitstellen (voor zich uitschuiven; verschuiven; vertragen; )
    skjuta på; senarelägga
    • skjuta på verb (skjuter på, sköt på, skjutit på)
    • senarelägga verb (senarelägger, senarela, senarelagt)
  2. uitstellen
  3. uitstellen

Conjugations for uitstellen:

o.t.t.
  1. stel uit
  2. stelt uit
  3. stelt uit
  4. stellen uit
  5. stellen uit
  6. stellen uit
o.v.t.
  1. stelde uit
  2. stelde uit
  3. stelde uit
  4. stelden uit
  5. stelden uit
  6. stelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgesteld
  2. hebt uitgesteld
  3. heeft uitgesteld
  4. hebben uitgesteld
  5. hebben uitgesteld
  6. hebben uitgesteld
v.v.t.
  1. had uitgesteld
  2. had uitgesteld
  3. had uitgesteld
  4. hadden uitgesteld
  5. hadden uitgesteld
  6. hadden uitgesteld
o.t.t.t.
  1. zal uitstellen
  2. zult uitstellen
  3. zal uitstellen
  4. zullen uitstellen
  5. zullen uitstellen
  6. zullen uitstellen
o.v.t.t.
  1. zou uitstellen
  2. zou uitstellen
  3. zou uitstellen
  4. zouden uitstellen
  5. zouden uitstellen
  6. zouden uitstellen
en verder
  1. ben uitgesteld
  2. bent uitgesteld
  3. is uitgesteld
  4. zijn uitgesteld
  5. zijn uitgesteld
  6. zijn uitgesteld
diversen
  1. stel uit!
  2. stelt uit!
  3. uitgesteld
  4. uitstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aktivera viloläge uitstellen
senarelägga opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
skjuta på opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aanjagen; aansporen; beschieten; bestoken; neerschieten; opjutten; porren; schieten op
skjuta upp uitstellen halthouden; omhoogschieten; stoppen

Wiktionary Translations for uitstellen:


Cross Translation:
FromToVia
uitstellen skjuta upp defer — to delay
uitstellen skjuta upp delay — put off until a later time
uitstellen uppskjuta; senarelägga postpone — to delay or put off an event
uitstellen prokrastinera; förhala procrastinate — put off; to delay taking action
uitstellen skjuta upp; förhala procrastinate — put off; delay something
uitstellen uppskjuta; stämma ajournerremettre à un autre jour.
uitstellen variera différer — Traductions à trier suivant le sens
uitstellen backa; rygga; baklänges reculertirer ou pousser un objet en arrière.
uitstellen uppskjuta renvoyer — Remettre à plus tard
uitstellen förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.
uitstellen befordra; forsla; frakta; transportera reporter — Traductions à trier suivant le sens

External Machine Translations:

Related Translations for uitstel