Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gekruid:
  2. kruien:
  3. kruiden:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gekruid from Dutch to Swedish

gekruid:


gekruid form of kruien:

kruien verb (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)

  1. kruien (karren)
    rulla; trilla
    • rulla verb (rullar, rullade, rullat)
    • trilla verb (trillar, trillade, trillat)

Conjugations for kruien:

o.t.t.
  1. krui
  2. kruit
  3. kruit
  4. kruien
  5. kruien
  6. kruien
o.v.t.
  1. kruide
  2. kruide
  3. kruide
  4. kruiden
  5. kruiden
  6. kruiden
v.t.t.
  1. heb gekruid
  2. hebt gekruid
  3. heeft gekruid
  4. hebben gekruid
  5. hebben gekruid
  6. hebben gekruid
v.v.t.
  1. had gekruid
  2. had gekruid
  3. had gekruid
  4. hadden gekruid
  5. hadden gekruid
  6. hadden gekruid
o.t.t.t.
  1. zal kruien
  2. zult kruien
  3. zal kruien
  4. zullen kruien
  5. zullen kruien
  6. zullen kruien
o.v.t.t.
  1. zou kruien
  2. zou kruien
  3. zou kruien
  4. zouden kruien
  5. zouden kruien
  6. zouden kruien
diversen
  1. krui!
  2. kruit!
  3. gekruid
  4. kruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kruien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
rulla karren; kruien schuiven; spartelen; taxiën; verrollen
trilla karren; kruien

gekruid form of kruiden:

kruiden [de ~] nomen, plural

  1. de kruiden (specerijen; smaakstoffen)
  2. de kruiden (kruiderij)

kruiden verb (kruid, kruidt, kruidde, kruidden, gekruid)

  1. kruiden (kruiden toevoegen)
    krydda; ge smak åt
    • krydda verb (kryddar, kryddade, kryddat)
    • ge smak åt verb (ger smak åt, gav smak åt, givit smak åt)

Conjugations for kruiden:

o.t.t.
  1. kruid
  2. kruidt
  3. kruidt
  4. kruiden
  5. kruiden
  6. kruiden
o.v.t.
  1. kruidde
  2. kruidde
  3. kruidde
  4. kruidden
  5. kruidden
  6. kruidden
v.t.t.
  1. heb gekruid
  2. hebt gekruid
  3. heeft gekruid
  4. hebben gekruid
  5. hebben gekruid
  6. hebben gekruid
v.v.t.
  1. had gekruid
  2. had gekruid
  3. had gekruid
  4. hadden gekruid
  5. hadden gekruid
  6. hadden gekruid
o.t.t.t.
  1. zal kruiden
  2. zult kruiden
  3. zal kruiden
  4. zullen kruiden
  5. zullen kruiden
  6. zullen kruiden
o.v.t.t.
  1. zou kruiden
  2. zou kruiden
  3. zou kruiden
  4. zouden kruiden
  5. zouden kruiden
  6. zouden kruiden
en verder
  1. ben gekruid
  2. bent gekruid
  3. is gekruid
  4. zijn gekruid
  5. zijn gekruid
  6. zijn gekruid
diversen
  1. kruid!
  2. kruidt!
  3. gekruid
  4. kruidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kruiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
krydda kruid; kruiderij; specerij
kryddor kruiden; smaakstoffen; specerijen
smaksättare kruiden; smaakstoffen; specerijen smaakmaker
säsonger kruiden; kruiderij
örter kruiden; smaakstoffen; specerijen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ge smak åt kruiden; kruiden toevoegen
krydda kruiden; kruiden toevoegen

Wiktionary Translations for kruiden:


Cross Translation:
FromToVia
kruiden krydda GewürzPflanzenteile (besonders von Kraut), die gemahlen oder ganz einer Speise beigemengt werden, um ihren Geschmack zu verbessern
kruiden krydda season — to flavour food
kruiden krydda spice — to add spice or spices to