Dutch
Detailed Translations for schors from Dutch to Swedish
schors:
-
de schors (bast)
-
de schors (bast)
-
de schors (stukje schors)
barkstycke-
barkstycke nomen
-
Translation Matrix for schors:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bark | bast; schors | boomschors |
barkstycke | schors; stukje schors | |
skälla | bast; schors | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
skälla | blaffen; keffen |
Related Words for "schors":
schors form of schorsen:
-
schorsen (suspenderen)
Conjugations for schorsen:
o.t.t.
- schors
- schorst
- schorst
- schorsen
- schorsen
- schorsen
o.v.t.
- schorste
- schorste
- schorste
- schorsten
- schorsten
- schorsten
v.t.t.
- heb geschorst
- hebt geschorst
- heeft geschorst
- hebben geschorst
- hebben geschorst
- hebben geschorst
v.v.t.
- had geschorst
- had geschorst
- had geschorst
- hadden geschorst
- hadden geschorst
- hadden geschorst
o.t.t.t.
- zal schorsen
- zult schorsen
- zal schorsen
- zullen schorsen
- zullen schorsen
- zullen schorsen
o.v.t.t.
- zou schorsen
- zou schorsen
- zou schorsen
- zouden schorsen
- zouden schorsen
- zouden schorsen
en verder
- ben geschorst
- bent geschorst
- is geschorst
- zijn geschorst
- zijn geschorst
- zijn geschorst
diversen
- schors!
- schorst!
- geschorst
- schorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schorsen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
suspendera | schorsen; suspenderen | |
upphäva | schorsen; suspenderen | herroepen; te niet doen; terugroepen |
utesluta | schorsen; suspenderen | bannen; bezweren; buitensluiten; uitbannen; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; uitzonderen; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten |