Dutch
Detailed Translations for beleven from Dutch to Swedish
beleven:
-
beleven (ondervinden; ervaren; gewaarworden; voelen)
Conjugations for beleven:
o.t.t.
- beleef
- beleeft
- beleeft
- beleven
- beleven
- beleven
o.v.t.
- beleefde
- beleefde
- beleefde
- beleefden
- beleefden
- beleefden
v.t.t.
- heb beleefd
- hebt beleefd
- heeft beleefd
- hebben beleefd
- hebben beleefd
- hebben beleefd
v.v.t.
- had beleefd
- had beleefd
- had beleefd
- hadden beleefd
- hadden beleefd
- hadden beleefd
o.t.t.t.
- zal beleven
- zult beleven
- zal beleven
- zullen beleven
- zullen beleven
- zullen beleven
o.v.t.t.
- zou beleven
- zou beleven
- zou beleven
- zouden beleven
- zouden beleven
- zouden beleven
diversen
- beleef!
- beleeft!
- beleefd
- belevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beleven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
erfara | beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen | achterhalen; ervaren als; te weten komen |
känna | beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen | aangrijpen; bemerken; bespeuren; betasten; bevoelen; gewaarworden; iets voelen; kennen; merken; ontroeren; ontwaren; op de hoogte zijn; voelen; waarnemen; weten; zien |
uppleva | beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen | ervaren als; meemaken |
- | ervaren; meemaken |