Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- bezoeken:
-
Wiktionary:
- bezoeken → hälsa på, besöka, frekventera
Dutch
Detailed Translations for bezoeken from Dutch to Swedish
bezoeken:
-
bezoeken (op bezoek komen; langskomen; voorbijkomen; opzoeken; inlopen; aankomen)
-
bezoeken (op visite gaan; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; langsgaan; aankomen)
Conjugations for bezoeken:
o.t.t.
- bezoek
- bezoekt
- bezoekt
- bezoeken
- bezoeken
- bezoeken
o.v.t.
- bezocht
- bezocht
- bezocht
- bezochten
- bezochten
- bezochten
v.t.t.
- heb bezocht
- hebt bezocht
- heeft bezocht
- hebben bezocht
- hebben bezocht
- hebben bezocht
v.v.t.
- had bezocht
- had bezocht
- had bezocht
- hadden bezocht
- hadden bezocht
- hadden bezocht
o.t.t.t.
- zal bezoeken
- zult bezoeken
- zal bezoeken
- zullen bezoeken
- zullen bezoeken
- zullen bezoeken
o.v.t.t.
- zou bezoeken
- zou bezoeken
- zou bezoeken
- zouden bezoeken
- zouden bezoeken
- zouden bezoeken
diversen
- bezoek!
- bezoekt!
- bezocht
- bezoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezoeken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
besöka | bezichtigen; bezichtiging | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
besöka | aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen | buurten |
komma förbi | aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen | aangetroffen worden; binnenvallen; onverwachts langskomen |
- | opzoeken | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
komma förbi | binnengevallen; langsgekomen |
Synonyms for "bezoeken":
Related Definitions for "bezoeken":
Wiktionary Translations for bezoeken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezoeken | → hälsa på; besöka | ↔ call — to pay a social visit |
• bezoeken | → besöka | ↔ visit — to go and meet (someone) |
• bezoeken | → hälsa på; besöka | ↔ besuchen — jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können |
• bezoeken | → frekventera | ↔ fréquenter — aller souvent dans un lieu. |