Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. natuur:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for natuur from Dutch to Swedish

natuur:

natuur [de ~ (v)] nomen

  1. de natuur (geaardheid)
    natur; karaktär
  2. de natuur (inborst; karakter; mentaliteit; )
    sinne; lynne; sinnelag

Translation Matrix for natuur:

NounRelated TranslationsOther Translations
karaktär geaardheid; natuur figuur; geaardheden; inborsten; karakter; personage; persoonlijkheid
lynne aard; geaardheid; gemoed; inborst; inslag; karakter; mentaliteit; natuur geestesgesteldheid; psychische toestand
natur geaardheid; natuur aard; geaardheden; geaardheid; inborst; inborsten; karakter; temperament; vurigheid
sinne aard; geaardheid; gemoed; inborst; inslag; karakter; mentaliteit; natuur doel; nut; speurzin; zin
sinnelag aard; geaardheid; gemoed; inborst; inslag; karakter; mentaliteit; natuur aard; bewustzijn; brein; geaardheid; geesteshouding; inborst; inzicht; karakter; rede; verstand
- aard; karakter; persoonlijkheid

Synonyms for "natuur":


Related Definitions for "natuur":

  1. manier waarop iets of iemand in elkaar zit1
    • van nature is hij heel vrolijk1
  2. alle dingen om je heen die niet door mensen gemaakt zijn1
    • op zondag wandelen we in de vrije natuur1

Wiktionary Translations for natuur:


Cross Translation:
FromToVia
natuur natur nature — essential characteristics
natuur natur nature — primitive state of being
natuur natur nature — everything related to biological and geographical states
natuur natur nature — environment
natuur beskaffenhet Beschaffenheitheutzutage sehr selten im Plural: Eigenart oder Zustand einer Sache
natuur natur Natur — ein Gebiet, in das der Mensch überhaupt nicht oder nur wenig gestaltend und verändernd eingegriffen hat
natuur natur Natur — die Welt der Natur (im Gegensatz zu der durch den Menschen geschaffenen Welt der Kultur)
natuur art; natur natureensemble des êtres et des choses, univers. Ensemble en tant qu’ordonné et régir par des lois.

Related Translations for natuur