Dutch
Detailed Translations for grootbrengen from Dutch to Swedish
grootbrengen:
Conjugations for grootbrengen:
o.t.t.
- breng groot
- brengt groot
- brengt groot
- brengen groot
- brengen groot
- brengen groot
o.v.t.
- bracht groot
- bracht groot
- bracht groot
- brachten groot
- brachten groot
- brachten groot
v.t.t.
- heb grootgebracht
- hebt grootgebracht
- heeft grootgebracht
- hebben grootgebracht
- hebben grootgebracht
- hebben grootgebracht
v.v.t.
- had grootgebracht
- had grootgebracht
- had grootgebracht
- hadden grootgebracht
- hadden grootgebracht
- hadden grootgebracht
o.t.t.t.
- zal grootbrengen
- zult grootbrengen
- zal grootbrengen
- zullen grootbrengen
- zullen grootbrengen
- zullen grootbrengen
o.v.t.t.
- zou grootbrengen
- zou grootbrengen
- zou grootbrengen
- zouden grootbrengen
- zouden grootbrengen
- zouden grootbrengen
en verder
- ben grootgebracht
- bent grootgebracht
- is grootgebracht
- zijn grootgebracht
- zijn grootgebracht
- zijn grootgebracht
diversen
- breng groot!
- brengt groot!
- grootgebracht
- grootbrendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for grootbrengen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
föda | eten; kost; spijziging; voedering; voeding; voedsel; voering | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
föda | grootbrengen; opvoeden; vormen | eten geven; spijzigen; te eten geven; ter wereld brengen; voeden; voederen; voedsel geven; voeren |
Wiktionary Translations for grootbrengen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grootbrengen | → uppfostra | ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire. |