Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitbouw:
  2. uitbouwen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitbouw from Dutch to Swedish

uitbouw:

uitbouw [de ~ (m)] nomen

  1. de uitbouw (aanbouw)
    tillägg; addition; utbyggnad
  2. de uitbouw (welving; boog)
    båge

Translation Matrix for uitbouw:

NounRelated TranslationsOther Translations
addition aanbouw; uitbouw bijmenging; bijtelling; bijvoeging; toevoeging
båge boog; uitbouw; welving boog; booggewelf; gewelf; handboog; vioolstok
tillägg aanbouw; uitbouw aanhangsel; aanhangsels; aanvullen; aanvullende voorstellen; aanvulling; addenda; addendum; amendementen; appendix; bijtelling; bijvoegsel; bijvoegsels; diverse toeslagen; invoegtoepassing; inzetstuk; optelling; samentelling; som; supplement; supplementen; suppletie; tegemoetkomingen; toelages; toeleggingen; toeslag; toevoeging; toevoegingen; toevoegsel; toevoegsels
utbyggnad aanbouw; uitbouw bijtelling
ModifierRelated TranslationsOther Translations
tillägg extra; toegevoegd

Wiktionary Translations for uitbouw:


Cross Translation:
FromToVia
uitbouw annex; tillbyggnad; flygel annex — addition or extension to a building

uitbouw form of uitbouwen:

uitbouwen verb (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)

  1. uitbouwen (bijbouwen; aanbouwen)
    bygga; bygga ut; bygga till
    • bygga verb (bygger, byggde, byggt)
    • bygga ut verb (bygger ut, byggde ut, byggt ut)
    • bygga till verb (bygger till, byggde till, byggt till)
  2. uitbouwen (expanderen; uitbreiden; verruimen; )
    utvidga; bygga ut; lägga till; vidga
    • utvidga verb (utvidgar, utvidgade, utvidgat)
    • bygga ut verb (bygger ut, byggde ut, byggt ut)
    • lägga till verb (lägger till, lade till, lagt till)
    • vidga verb (vidgar, vidgade, vidgat)

Conjugations for uitbouwen:

o.t.t.
  1. bouw uit
  2. bouwt uit
  3. bouwt uit
  4. bouwen uit
  5. bouwen uit
  6. bouwen uit
o.v.t.
  1. bouwde uit
  2. bouwde uit
  3. bouwde uit
  4. bouwden uit
  5. bouwden uit
  6. bouwden uit
v.t.t.
  1. heb uit gebouwd
  2. hebt uit gebouwd
  3. heeft uit gebouwd
  4. hebben uit gebouwd
  5. hebben uit gebouwd
  6. hebben uit gebouwd
v.v.t.
  1. had uit gebouwd
  2. had uit gebouwd
  3. had uit gebouwd
  4. hadden uit gebouwd
  5. hadden uit gebouwd
  6. hadden uit gebouwd
o.t.t.t.
  1. zal uitbouwen
  2. zult uitbouwen
  3. zal uitbouwen
  4. zullen uitbouwen
  5. zullen uitbouwen
  6. zullen uitbouwen
o.v.t.t.
  1. zou uitbouwen
  2. zou uitbouwen
  3. zou uitbouwen
  4. zouden uitbouwen
  5. zouden uitbouwen
  6. zouden uitbouwen
en verder
  1. ben uit gebouwd
  2. bent uit gebouwd
  3. is uit gebouwd
  4. zijn uit gebouwd
  5. zijn uit gebouwd
  6. zijn uit gebouwd
diversen
  1. bouw uit!
  2. bouwt uit!
  3. uit gebouwd
  4. uitbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbouwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lägga till bijvoegen; optelsom; samenvoeging; toeleggen; toevoegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bygga aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen bouwen; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten
bygga till aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
bygga ut aanbouwen; bijbouwen; expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden exploiteren; uitbuiten
lägga till expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aansluiten; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; samentellen; supplementeren; toevoegen
utvidga expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
vidga expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden verwijden; wijder maken

Wiktionary Translations for uitbouwen:


Cross Translation:
FromToVia
uitbouwen förstora agrandirrendre plus grand.
uitbouwen förstora; gro; växa augmenterrendre une quantité plus grande.
uitbouwen förstora étendre — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for uitbouw