Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. begeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for begeren from Dutch to Swedish

begeren:

begeren verb (begeer, begeert, begeerde, begeerden, begeerd)

  1. begeren (verlangen)
    önska; känna begär efter
    • önska verb (önskar, önskade, önskat)
    • känna begär efter verb (känner begär efter, kännde begär efter, kännt begär efter)

Conjugations for begeren:

o.t.t.
  1. begeer
  2. begeert
  3. begeert
  4. begeren
  5. begeren
  6. begeren
o.v.t.
  1. begeerde
  2. begeerde
  3. begeerde
  4. begeerden
  5. begeerden
  6. begeerden
v.t.t.
  1. heb begeerd
  2. hebt begeerd
  3. heeft begeerd
  4. hebben begeerd
  5. hebben begeerd
  6. hebben begeerd
v.v.t.
  1. had begeerd
  2. had begeerd
  3. had begeerd
  4. hadden begeerd
  5. hadden begeerd
  6. hadden begeerd
o.t.t.t.
  1. zal begeren
  2. zult begeren
  3. zal begeren
  4. zullen begeren
  5. zullen begeren
  6. zullen begeren
o.v.t.t.
  1. zou begeren
  2. zou begeren
  3. zou begeren
  4. zouden begeren
  5. zouden begeren
  6. zouden begeren
diversen
  1. begeer!
  2. begeert!
  3. begeerd
  4. begerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

begeren [znw.] nomen

  1. begeren (verlangen; wensen; smachten; zucht; lust)

Translation Matrix for begeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
längtan begeren; lust; smachten; verlangen; wensen; zucht begeerte; hunkeren; hunkering; smachten; verlangen
önska begeerte; heftig verlangen; lust
VerbRelated TranslationsOther Translations
känna begär efter begeren; verlangen
önska begeren; verlangen hunkeren; sterk verlangen; toewensen; wensen; willen

Wiktionary Translations for begeren:


Cross Translation:
FromToVia
begeren begära covet — to wish for with eagerness
begeren hoppas; önska souhaiterformer un souhait.