Summary


Dutch

Detailed Translations for lul from Dutch to Swedish

lul:

lul [de ~ (m)] nomen

  1. de lul (penis; roede; piemel; pik; lid)
    snopp; penis
  2. de lul (pineut; dupe; sigaar)
    slaktoffer; offer; duperade
  3. de lul (schoft; klootzak; schobbejak; )
    skithuvud; bastard

Translation Matrix for lul:

NounRelated TranslationsOther Translations
bastard eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap
duperade dupe; lul; pineut; sigaar
offer dupe; lul; pineut; sigaar aanbieding; aanbod; benadeelde; gedupeerde; offer; offerande; offerte
penis lid; lul; penis; piemel; pik; roede
skithuvud eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap boerenlul; hork; lummel; oetlul
slaktoffer dupe; lul; pineut; sigaar
snopp lid; lul; penis; piemel; pik; roede

Related Words for "lul":


Wiktionary Translations for lul:


Cross Translation:
FromToVia
lul arsel; arsle asshole — mean or rude person
lul pitt; kuk cock — slang for penis
lul balle; pitt; kuk dick — colloquial: penis
lul skitstövel; knöl; kräk douchebag — slang: jerk, idiot
lul kuk; pitt prick — (slang) a penis
lul kuk tool — penis
lul penis; kuk Schwanzumgangssprachlich, derb: Penis

lul form of lullen:

lullen verb (lul, lult, lulde, lulden, geluld)

  1. lullen (kletspraat verkopen; zwammen; zwetsen; zeveren)
    tramsa; svamla; flamsa; prata smörja
    • tramsa verb (tramsar, tramsade, tramsat)
    • svamla verb (svamlar, svamlade, svamlat)
    • flamsa verb (flamsar, flamsade, flamsat)
    • prata smörja verb (pratar smörja, pratade smörja, pratat smörja)

Conjugations for lullen:

o.t.t.
  1. lul
  2. lult
  3. lult
  4. lullen
  5. lullen
  6. lullen
o.v.t.
  1. lulde
  2. lulde
  3. lulde
  4. lulden
  5. lulden
  6. lulden
v.t.t.
  1. heb geluld
  2. hebt geluld
  3. heeft geluld
  4. hebben geluld
  5. hebben geluld
  6. hebben geluld
v.v.t.
  1. had geluld
  2. had geluld
  3. had geluld
  4. hadden geluld
  5. hadden geluld
  6. hadden geluld
o.t.t.t.
  1. zal lullen
  2. zult lullen
  3. zal lullen
  4. zullen lullen
  5. zullen lullen
  6. zullen lullen
o.v.t.t.
  1. zou lullen
  2. zou lullen
  3. zou lullen
  4. zouden lullen
  5. zouden lullen
  6. zouden lullen
diversen
  1. lul!
  2. lult!
  3. geluld
  4. lullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lullen [de ~] nomen, plural

  1. de lullen
    pittar; kukar

Translation Matrix for lullen:

NounRelated TranslationsOther Translations
kukar lullen
pittar lullen
VerbRelated TranslationsOther Translations
flamsa kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
prata smörja kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
svamla kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
tramsa kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen

Related Words for "lullen":