Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. omsluiten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omsluiten from Dutch to Swedish

omsluiten:

omsluiten verb (omsluit, omsloot, omsloten, omsloten)

  1. omsluiten (omsingelen; insluiten)
    omringa
    • omringa verb (omringar, omringade, omringat)

Conjugations for omsluiten:

o.t.t.
  1. omsluit
  2. omsluit
  3. omsluit
  4. omsluiten
  5. omsluiten
  6. omsluiten
o.v.t.
  1. omsloot
  2. omsloot
  3. omsloot
  4. omsloten
  5. omsloten
  6. omsloten
v.t.t.
  1. heb omsloten
  2. hebt omsloten
  3. heeft omsloten
  4. hebben omsloten
  5. hebben omsloten
  6. hebben omsloten
v.v.t.
  1. had omsloten
  2. had omsloten
  3. had omsloten
  4. hadden omsloten
  5. hadden omsloten
  6. hadden omsloten
o.t.t.t.
  1. zal omsluiten
  2. zult omsluiten
  3. zal omsluiten
  4. zullen omsluiten
  5. zullen omsluiten
  6. zullen omsluiten
o.v.t.t.
  1. zou omsluiten
  2. zou omsluiten
  3. zou omsluiten
  4. zouden omsluiten
  5. zouden omsluiten
  6. zouden omsluiten
en verder
  1. ben omsloten
  2. bent omsloten
  3. is omsloten
  4. zijn omsloten
  5. zijn omsloten
  6. zijn omsloten
diversen
  1. omsluit!
  2. omsluit!
  3. omsloten
  4. omsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omsluiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
omringa insluiten; omcirkelen; omsingelen; omsluiten

Wiktionary Translations for omsluiten:


Cross Translation:
FromToVia
omsluiten omringa surround — to enclose to prevent escape

Related Translations for omsluiten