Summary
Dutch
Detailed Translations for ordenen from Dutch to Swedish
ordenen:
-
ordenen (catalogiseren; organiseren)
-
ordenen (indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren)
-
ordenen (sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken)
-
ordenen
Conjugations for ordenen:
o.t.t.
- orden
- ordent
- ordent
- ordenen
- ordenen
- ordenen
o.v.t.
- ordende
- ordende
- ordende
- ordenden
- ordenden
- ordenden
v.t.t.
- heb geordend
- hebt geordend
- heeft geordend
- hebben geordend
- hebben geordend
- hebben geordend
v.v.t.
- had geordend
- had geordend
- had geordend
- hadden geordend
- hadden geordend
- hadden geordend
o.t.t.t.
- zal ordenen
- zult ordenen
- zal ordenen
- zullen ordenen
- zullen ordenen
- zullen ordenen
o.v.t.t.
- zou ordenen
- zou ordenen
- zou ordenen
- zouden ordenen
- zouden ordenen
- zouden ordenen
en verder
- is geordend
- zijn geordend
diversen
- orden!
- ordent!
- geordend
- ordenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ordenen (schikken)
Translation Matrix for ordenen:
Wiktionary Translations for ordenen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ordenen | → ordna | ↔ order — to set in (any) order |
• ordenen | → ordna | ↔ order — to set in (a good) order |
• ordenen | → anpassa; ordna; anrätta; tillaga; frisera; tilltyga; förlika; försona; passa | ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité. |
• ordenen | → arrangera; inreda | ↔ arranger — arranger (transitive) (fr) |
• ordenen | → arrangera; inreda | ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable. |