Dutch

Detailed Translations for stomp from Dutch to Swedish

stomp:

stomp [de ~ (m)] nomen

  1. de stomp (stronk)
    stump; stubbe

Translation Matrix for stomp:

NounRelated TranslationsOther Translations
stubbe stomp; stronk boomstronk; stobbe; stronk
stump stomp; stronk greep; kolf; peuk; uitgedrukte sigaret
ModifierRelated TranslationsOther Translations
burdus stomp botweg
burdust stomp lomp; onelegant; plomp
okänsligt stomp onaandoenlijk; onbegaan; onbehoorlijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongevoelig; onpassend; onwelgevoegelijk
slött stomp bezadigd; dommelig; druilerig; energieloos; futloos; gezapig; kortzichtig; lamlendig; landerig; langzaam; lodderig; lui; lusteloos; miezerig; niets doend; ongenuanceerd; slap; slaperig; sloom; suffig; traag; vadsig; versuft; werkschuw; zouteloos
trubbig stomp kortzichtig; ongenuanceerd
trubbigt stomp botweg; kortzichtig; ongenuanceerd
trög stomp achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; flauwtjes; geesteloos; hersenloos; idioot; lijzig; log; loom; lui; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; traag; verstandeloos; werkschuw
trögt stomp achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; flauwtjes; geesteloos; hersenloos; idioot; lijzig; log; loom; lui; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; traag; verstandeloos; werkschuw; zouteloos

Related Words for "stomp":

  • stompheid, stompen, stomper, stompere, stompst, stompste, stompe

Antonyms for "stomp":


Related Definitions for "stomp":

  1. kort dik overblijfsel van lang ding1
    • er is nog maar een stompje van het potlood over1
  2. met afgeronde punt1
    • deze kerk heeft een stompe toren1
  3. stoot met je vuist of elleboog1
    • hij gaf mij een stomp met zijn elleboog1

Wiktionary Translations for stomp:


Cross Translation:
FromToVia
stomp trubbig blunt — Having a thick edge or point, as an instrument
stomp slö; oskarp dull — lacking the ability to cut easily; not sharp
stomp stump stump — remains of something that has been cut off
stomp stump Stummel — ein kurzes Reststück, was übrig geblieben ist
stomp ovass contondant — Qui blesser sans percer ni couper, mais en faisant des contusions, comme un bâton, un marteau, etc.
stomp ovass; blid; mild; söt doux — Traductions à trier suivant le sens.
stomp viktig grave — Qui peut avoir des conséquences fâcheuses.
stomp stump moignon — Ce qui rester d’un bras, d’une jambe, d’une cuisse coupée.
stomp ovass mousse — (vieilli) Qui est émoussé, qui a perdu son tranchant, en parlant d’une lame.
stomp ovass; trubbig; slö obtus — biologie|fr Qui est arrondir, émousser au lieu d’être anguleux ou pointu.
stomp ovass; döv sourd — Qui est privé du sens de l’ouïe
stomp ovass terne — Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.
stomp stump tronçon — section d'un objet allongé

stompen:

stompen verb (stomp, stompt, stompte, stompten, gestompt)

  1. stompen (rammen; hengsten)
    banka; hamra; dunka; bulta; klampa; klappra
    • banka verb (bankar, bankade, bankat)
    • hamra verb (hamrar, hamrade, hamrat)
    • dunka verb (dunkar, dunkade, dunkat)
    • bulta verb (bultar, bultade, bultat)
    • klampa verb (klampar, klampade, klampat)
    • klappra verb (klapprar, klapprade, klapprat)

Conjugations for stompen:

o.t.t.
  1. stomp
  2. stompt
  3. stompt
  4. stompen
  5. stompen
  6. stompen
o.v.t.
  1. stompte
  2. stompte
  3. stompte
  4. stompten
  5. stompten
  6. stompten
v.t.t.
  1. heb gestompt
  2. hebt gestompt
  3. heeft gestompt
  4. hebben gestompt
  5. hebben gestompt
  6. hebben gestompt
v.v.t.
  1. had gestompt
  2. had gestompt
  3. had gestompt
  4. hadden gestompt
  5. hadden gestompt
  6. hadden gestompt
o.t.t.t.
  1. zal stompen
  2. zult stompen
  3. zal stompen
  4. zullen stompen
  5. zullen stompen
  6. zullen stompen
o.v.t.t.
  1. zou stompen
  2. zou stompen
  3. zou stompen
  4. zouden stompen
  5. zouden stompen
  6. zouden stompen
en verder
  1. ben gestompt
  2. bent gestompt
  3. is gestompt
  4. zijn gestompt
  5. zijn gestompt
  6. zijn gestompt
diversen
  1. stomp!
  2. stompt!
  3. gestompt
  4. stompend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stompen [de ~] nomen, plural

  1. de stompen (beenstompen; armstompen)

stompen [het ~] nomen

  1. het stompen (stoten; duwen)

Translation Matrix for stompen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bankande duwen; stompen; stoten bonzen; dreunen
benstumpar armstompen; beenstompen; stompen
bultande duwen; stompen; stoten
stötande duwen; stompen; stoten gestommel; gestoot
VerbRelated TranslationsOther Translations
banka hengsten; rammen; stompen op bankrekening zetten; sparen
bulta hengsten; rammen; stompen beuken; fijnwrijven; hameren; kloppen; kloppen met een hamer; lillen; rammen; trillen
dunka hengsten; rammen; stompen beuken; fijnwrijven; klakken; kleppen; rammen
hamra hengsten; rammen; stompen fijnwrijven; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; meppen; slaan; timmeren
klampa hengsten; rammen; stompen klossen; lopen met geluid; zwaar stappen
klappra hengsten; rammen; stompen klossen; lopen met geluid; stommelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
stötande aanstootgevend; aanstotelijk

Related Words for "stompen":