Summary
Dutch
Detailed Translations for sorteren from Dutch to Swedish
sorteren:
Conjugations for sorteren:
o.t.t.
- sorteer
- sorteert
- sorteert
- sorteren
- sorteren
- sorteren
o.v.t.
- sorteerde
- sorteerde
- sorteerde
- sorteerden
- sorteerden
- sorteerden
v.t.t.
- heb gesorteerd
- hebt gesorteerd
- heeft gesorteerd
- hebben gesorteerd
- hebben gesorteerd
- hebben gesorteerd
v.v.t.
- had gesorteerd
- had gesorteerd
- had gesorteerd
- hadden gesorteerd
- hadden gesorteerd
- hadden gesorteerd
o.t.t.t.
- zal sorteren
- zult sorteren
- zal sorteren
- zullen sorteren
- zullen sorteren
- zullen sorteren
o.v.t.t.
- zou sorteren
- zou sorteren
- zou sorteren
- zouden sorteren
- zouden sorteren
- zouden sorteren
en verder
- ben gesorteerd
- bent gesorteerd
- is gesorteerd
- zijn gesorteerd
- zijn gesorteerd
- zijn gesorteerd
diversen
- sorteer!
- sorteert!
- gesorteerd
- sorterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sorteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sortering | sorteren | sortering; sortiment |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ordna | ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken | afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schikken; voorschrijven |
rangera | ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken | |
reda ut | ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken | ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken |
sortera | ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken | classificeren; ficheren; rangschikken; voorsorteren |