Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanboren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanboren from Dutch to Swedish

aanboren:

aanboren verb (boor aan, boort aan, boorde aan, boorden aan, aangeboord)

  1. aanboren (boren)
    borra
    • borra verb (borrar, borrade, borrat)

Conjugations for aanboren:

o.t.t.
  1. boor aan
  2. boort aan
  3. boort aan
  4. boren aan
  5. boren aan
  6. boren aan
o.v.t.
  1. boorde aan
  2. boorde aan
  3. boorde aan
  4. boorden aan
  5. boorden aan
  6. boorden aan
v.t.t.
  1. heb aangeboord
  2. hebt aangeboord
  3. heeft aangeboord
  4. hebben aangeboord
  5. hebben aangeboord
  6. hebben aangeboord
v.v.t.
  1. had aangeboord
  2. had aangeboord
  3. had aangeboord
  4. hadden aangeboord
  5. hadden aangeboord
  6. hadden aangeboord
o.t.t.t.
  1. zal aanboren
  2. zult aanboren
  3. zal aanboren
  4. zullen aanboren
  5. zullen aanboren
  6. zullen aanboren
o.v.t.t.
  1. zou aanboren
  2. zou aanboren
  3. zou aanboren
  4. zouden aanboren
  5. zouden aanboren
  6. zouden aanboren
diversen
  1. boor aan!
  2. boort aan!
  3. aangeboord
  4. aanborende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanboren [znw.] nomen

  1. aanboren

Translation Matrix for aanboren:

NounRelated TranslationsOther Translations
träffad aanboren
VerbRelated TranslationsOther Translations
borra aanboren; boren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
träffad aangeschoten; getroffen

Wiktionary Translations for aanboren:


Cross Translation:
FromToVia
aanboren borra forer — Percer.
aanboren möta rencontrertrouver en chemin une personne ou une chose.