Dutch
Detailed Translations for demonteren from Dutch to Swedish
demonteren:
-
demonteren (uit elkaar halen; ontmantelen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen)
Conjugations for demonteren:
o.t.t.
- demonteer
- demonteert
- demonteert
- demonteren
- demonteren
- demonteren
o.v.t.
- demonteerde
- demonteerde
- demonteerde
- demonteerden
- demonteerden
- demonteerden
v.t.t.
- heb gedemonteerd
- hebt gedemonteerd
- heeft gedemonteerd
- hebben gedemonteerd
- hebben gedemonteerd
- hebben gedemonteerd
v.v.t.
- had gedemonteerd
- had gedemonteerd
- had gedemonteerd
- hadden gedemonteerd
- hadden gedemonteerd
- hadden gedemonteerd
o.t.t.t.
- zal demonteren
- zult demonteren
- zal demonteren
- zullen demonteren
- zullen demonteren
- zullen demonteren
o.v.t.t.
- zou demonteren
- zou demonteren
- zou demonteren
- zouden demonteren
- zouden demonteren
- zouden demonteren
en verder
- is gedemonteerd
- zijn gedemonteerd
diversen
- demonteer!
- demonteert!
- gedemonteerd
- demonterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for demonteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ta isär | aftuigen; demontage; ontmanteling; onttakelen; uiteenname; verbloeming | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
demontera | demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen | ontkoppelen |
montera ner | demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen | |
plocka isär | demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen | |
ta isär | demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen | anatomiseren; ontleden; uit elkaar nemen |