Summary
Dutch
Detailed Translations for verstoppen from Dutch to Swedish
verstoppen:
-
verstoppen (verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; versluieren; verheimelijken; bemantelen)
-
verstoppen (verbergen; achterhouden; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen)
-
verstoppen (verschuilen)
Conjugations for verstoppen:
o.t.t.
- verstop
- verstopt
- verstopt
- verstoppen
- verstoppen
- verstoppen
o.v.t.
- verstopte
- verstopte
- verstopte
- verstopten
- verstopten
- verstopten
v.t.t.
- heb verstopt
- hebt verstopt
- heeft verstopt
- hebben verstopt
- hebben verstopt
- hebben verstopt
v.v.t.
- had verstopt
- had verstopt
- had verstopt
- hadden verstopt
- hadden verstopt
- hadden verstopt
o.t.t.t.
- zal verstoppen
- zult verstoppen
- zal verstoppen
- zullen verstoppen
- zullen verstoppen
- zullen verstoppen
o.v.t.t.
- zou verstoppen
- zou verstoppen
- zou verstoppen
- zouden verstoppen
- zouden verstoppen
- zouden verstoppen
diversen
- verstop!
- verstopt!
- verstopt
- verstoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verstoppen:
Synonyms for "verstoppen":
Antonyms for "verstoppen":
Related Definitions for "verstoppen":
Wiktionary Translations for verstoppen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verstoppen | → blockera | ↔ block — to fill |
• verstoppen | → dölja | ↔ conceal — to hide something |
• verstoppen | → dölja; gömma | ↔ hide — (transitive) |
• verstoppen | → gömma | ↔ hide — (intransitive) |
• verstoppen | → dölja | ↔ verbergen — etwas verstecken |
• verstoppen | → dölja; gömma | ↔ verstecken — sich oder jemand anderen oder etwas an einen Ort bringen, der anderen nicht bekannt ist, wo man nicht gesehen wird |
• verstoppen | → fördölja; gömma; hysa | ↔ cacher — mettre (une personne ou une chose) en un lieu où on ne peut pas la voir, la découvrir. |
Swedish
Detailed Translations for verstoppen from Swedish to Dutch
verstoppen: (*Using Word and Sentence Splitter)
- vers: gedicht; vers
- toppen: prima; mieters; kiplekker; bovenstuk
- överst: boven; bovenin; bovenste
- öppen: open; openlijk; cru; onomwonden; onverbloemd; rechttoe rechtaan; onverholen; vrij; oprecht; openhartig; ronduit; vrijuit; vrijelijk; onbewimpeld; eerlijk; geopend; expliciet; aangebroken; volmondig; rechtschapen; opengemaakt; onverhuld