Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. begin:
  2. beginnen:
  3. Wiktionary:
Swedish to Dutch:   more detail...
  1. begin:


Dutch

Detailed Translations for begin from Dutch to Swedish

begin:

begin [het ~] nomen

  1. het begin (aanvang; opening; start; inzet)

Translation Matrix for begin:

NounRelated TranslationsOther Translations
början aanvang; begin; inzet; opening; start beginne; beginstadium

Related Words for "begin":


Synonyms for "begin":


Antonyms for "begin":


Related Definitions for "begin":

  1. wat het eerst gebeurt, wat je het eerst doet1
    • het begin van dit boek is prachtig, het einde valt tegen.1

Wiktionary Translations for begin:


Cross Translation:
FromToVia
begin begynnelse; början beginning — act of doing that which begins anything
begin början beginning — that which is begun
begin början; upphov; orsak beginning — that which begins or originates something
begin början beginning — initial portion of some extended thing
begin inledning Aufnahme — das Beginnen von etwas
begin början commencement — Ce par quoi une chose commencer ; la premier partie d’une chose qui a ou qui doit avoir une durée, une suite, un progrès, une étendue.
begin begynnelse; början débutcommencement.

beginnen:

beginnen verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)

  1. beginnen (aanvangen; starten; van start gaan)
    börja; begynna; starta
    • börja verb (börjar, började, börjat)
    • begynna verb (begynnar, begynnade, begynnat)
    • starta verb (startar, startade, startat)
  2. beginnen (een begin nemen; aanbreken)
    börja; begynna
    • börja verb (börjar, började, börjat)
    • begynna verb (begynnar, begynnade, begynnat)
  3. beginnen (aanknopen; aanbinden)
    inlåta sig i; ge sig in i
    • inlåta sig i verb (inlåtar sig i, inlåtade sig i, inlåtat sig i)
    • ge sig in i verb (ger sig in i, gav sig in i, givit sig in i)
  4. beginnen (inluiden; starten)
    proklamera; inleda; förebåda; förkunna
    • proklamera verb (proklamerar, proklamerade, proklamerat)
    • inleda verb (inledar, inledade, inledat)
    • förebåda verb (förebådar, förebådade, förebådat)
    • förkunna verb (förkunnar, förkunnade, förkunnat)
  5. beginnen (op gang komen; inzetten; intreden)
    starta; ge sig i väg; sticka ifrån; börja
    • starta verb (startar, startade, startat)
    • ge sig i väg verb (ger sig i väg, gav sig i väg, givit sig i väg)
    • sticka ifrån verb (sticker ifrån, stack ifrån, stuckit ifrån)
    • börja verb (börjar, började, börjat)

Conjugations for beginnen:

o.t.t.
  1. begin
  2. begint
  3. begint
  4. beginnen
  5. beginnen
  6. beginnen
o.v.t.
  1. begon
  2. begon
  3. begon
  4. begonnen
  5. begonnen
  6. begonnen
v.t.t.
  1. ben begonnen
  2. bent begonnen
  3. is begonnen
  4. zijn begonnen
  5. zijn begonnen
  6. zijn begonnen
v.v.t.
  1. was begonnen
  2. was begonnen
  3. was begonnen
  4. waren begonnen
  5. waren begonnen
  6. waren begonnen
o.t.t.t.
  1. zal beginnen
  2. zult beginnen
  3. zal beginnen
  4. zullen beginnen
  5. zullen beginnen
  6. zullen beginnen
o.v.t.t.
  1. zou beginnen
  2. zou beginnen
  3. zou beginnen
  4. zouden beginnen
  5. zouden beginnen
  6. zouden beginnen
diversen
  1. begin!
  2. begint!
  3. begonnen
  4. beginnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beginnen [znw.] nomen

  1. beginnen (aanvangen)

Translation Matrix for beginnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
börja aanheffen; inzetten
startande aanvangen; beginnen startende ondernemers; starters
VerbRelated TranslationsOther Translations
begynna aanbreken; aanvangen; beginnen; een begin nemen; starten; van start gaan
börja aanbreken; aanvangen; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; op gang komen; starten; van start gaan beginnen met werk; beginnen te werken
förebåda beginnen; inluiden; starten
förkunna beginnen; inluiden; starten aankondigen; afkondigen; afroepen; annonceren; bekendmaken; iets aankondigen; namen afroepen; omroepen; proclameren
ge sig i väg beginnen; intreden; inzetten; op gang komen
ge sig in i aanbinden; aanknopen; beginnen
inleda beginnen; inluiden; starten binnen brengen; binnenleiden
inlåta sig i aanbinden; aanknopen; beginnen zich bezighouden met
proklamera beginnen; inluiden; starten afkondigen; bekendmaken; decreteren; ordonneren; proclameren; verordenen; verordineren
starta aanvangen; beginnen; intreden; inzetten; op gang komen; starten; van start gaan in werking stellen; initialiseren; initiëren; op gang brengen; oprichten; opstarten; optrekken; overeindzetten
sticka ifrån beginnen; intreden; inzetten; op gang komen
- oprichten; starten; stichten
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
starta opstarten; start

Related Words for "beginnen":


Synonyms for "beginnen":


Antonyms for "beginnen":


Related Definitions for "beginnen":

  1. het laten ontstaan1
    • ?1
  2. het gaan doen1
    • zuchtend begint Jan met zijn huiswerk1

Wiktionary Translations for beginnen:

beginnen
verb
  1. aanvangen

Cross Translation:
FromToVia
beginnen börja; begynna; inleda; påbörja begin — To start, to initiate or take the first step into something.
beginnen initiera initiate — to begin; to start
beginnen start start — beginning of an activity
beginnen börja start — of an activity, to begin
beginnen börja beginnen — (transitiv) etwas in Gang setzen, etwas starten, etwas anfangen
beginnen begynna; börja commencerengager une action ; entreprendre une tâche.
beginnen begynna; börja débutercommencer.

Related Translations for begin



Swedish

Detailed Translations for begin from Swedish to Dutch

begin:

begin nomen

  1. begin
    de begijn

Translation Matrix for begin:

NounRelated TranslationsOther Translations
begijn begin