Dutch
Detailed Translations for afhalen from Dutch to Swedish
afhalen:
Conjugations for afhalen:
o.t.t.
- haal af
- haalt af
- haalt af
- halen af
- halen af
- halen af
o.v.t.
- haalde af
- haalde af
- haalde af
- haalden af
- haalden af
- haalden af
v.t.t.
- heb afgehaald
- hebt afgehaald
- heeft afgehaald
- hebben afgehaald
- hebben afgehaald
- hebben afgehaald
v.v.t.
- had afgehaald
- had afgehaald
- had afgehaald
- hadden afgehaald
- hadden afgehaald
- hadden afgehaald
o.t.t.t.
- zal afhalen
- zult afhalen
- zal afhalen
- zullen afhalen
- zullen afhalen
- zullen afhalen
o.v.t.t.
- zou afhalen
- zou afhalen
- zou afhalen
- zouden afhalen
- zouden afhalen
- zouden afhalen
diversen
- haal af!
- haalt af!
- afgehaald
- afhalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afhalen
Translation Matrix for afhalen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
be | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | bidden; in gebed zijn; smeken; soebatten; verzoeken; vragen |
få ihop | afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen | |
samla | afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen | afhalen en meenemen; bij elkaar brengen; bijeen scharrelen; bijeenbrengen; bijeenroepen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; concentreren; convoceren; cumuleren; erbij komen; inzamelen; oogsten; opeenhopen; ophalen; oppikken; oppotten; plukken; samenbrengen; samenpakken; samenrapen; samenroepen; samenscholen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen |
samla in | afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen | oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen |
skinna | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
hämtas av kund | afhalen |
Wiktionary Translations for afhalen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afhalen | → församla; samla; dra ihop | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |