Dutch
Detailed Translations for afzoeken from Dutch to Swedish
afzoeken:
-
afzoeken (zoeken; zien te vinden)
Conjugations for afzoeken:
o.t.t.
- zoek af
- zoekt af
- zoekt af
- zoeken af
- zoeken af
- zoeken af
o.v.t.
- zocht af
- zocht af
- zocht af
- zochten af
- zochten af
- zochten af
v.t.t.
- heb afgezocht
- hebt afgezocht
- heeft afgezocht
- hebben afgezocht
- hebben afgezocht
- hebben afgezocht
v.v.t.
- had afgezocht
- had afgezocht
- had afgezocht
- hadden afgezocht
- hadden afgezocht
- hadden afgezocht
o.t.t.t.
- zal afzoeken
- zult afzoeken
- zal afzoeken
- zullen afzoeken
- zullen afzoeken
- zullen afzoeken
o.v.t.t.
- zou afzoeken
- zou afzoeken
- zou afzoeken
- zouden afzoeken
- zouden afzoeken
- zouden afzoeken
diversen
- zoek af!
- zoekt af!
- afgezocht
- afzoekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afzoeken (geheel doorzoeken; afstropen)
-
afzoeken (patrouilleren)
Translation Matrix for afzoeken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
patrullera | afzoeken; patrouilleren | |
söka igenom grundligt | afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
leta efter | afzoeken; zien te vinden; zoeken | naspeuring doen; op zoek zijn naar; rechercheren; snuffelen; speuren |
patrullera | banjeren; patrouilleren | |
söka | afzoeken; zien te vinden; zoeken | grondig doorzoeken; uitkammen; vinden; zoeken |