Dutch
Detailed Translations for stenigen from Dutch to Swedish
stenigen:
-
stenigen
Conjugations for stenigen:
o.t.t.
- stenig
- stenigt
- stenigt
- stenigen
- stenigen
- stenigen
o.v.t.
- stenigde
- stenigde
- stenigde
- stenigden
- stenigden
- stenigden
v.t.t.
- heb gestenigd
- hebt gestenigd
- heeft gestenigd
- hebben gestenigd
- hebben gestenigd
- hebben gestenigd
v.v.t.
- had gestenigd
- had gestenigd
- had gestenigd
- hadden gestenigd
- hadden gestenigd
- hadden gestenigd
o.t.t.t.
- zal stenigen
- zult stenigen
- zal stenigen
- zullen stenigen
- zullen stenigen
- zullen stenigen
o.v.t.t.
- zou stenigen
- zou stenigen
- zou stenigen
- zouden stenigen
- zouden stenigen
- zouden stenigen
en verder
- ben gestenigd
- bent gestenigd
- is gestenigd
- zijn gestenigd
- zijn gestenigd
- zijn gestenigd
diversen
- stenig!
- stenigt!
- gestenigd
- stenigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stenigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
stena | stenigen | met stenen bekogelen; ontpitten; pitten |
Swedish