Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afrossen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afrossen from Dutch to Swedish

afrossen:

afrossen verb (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)

  1. afrossen (afranselen; aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; toetakelen)
    klå upp; spöa
    • klå upp verb (klår upp, klådde upp, klått upp)
    • spöa verb (spöar, spöade, spöat)
  2. afrossen (in elkaar rammen; in elkaar timmeren; aframmelen; 'n aframmeling geven)
    förstöra; krossa; vandalisera; sabla ner
    • förstöra verb (förstör, förstörde, förstört)
    • krossa verb (krossar, krossade, krossat)
    • vandalisera verb (vandaliserar, vandaliserade, vandaliserat)
    • sabla ner verb (sablar ner, sablade ner, sablat ner)

Conjugations for afrossen:

o.t.t.
  1. ros af
  2. rost af
  3. rost af
  4. rossen af
  5. rossen af
  6. rossen af
o.v.t.
  1. roste af
  2. roste af
  3. roste af
  4. rosten af
  5. rosten af
  6. rosten af
v.t.t.
  1. heb afgerost
  2. hebt afgerost
  3. heeft afgerost
  4. hebben afgerost
  5. hebben afgerost
  6. hebben afgerost
v.v.t.
  1. had afgerost
  2. had afgerost
  3. had afgerost
  4. hadden afgerost
  5. hadden afgerost
  6. hadden afgerost
o.t.t.t.
  1. zal afrossen
  2. zult afrossen
  3. zal afrossen
  4. zullen afrossen
  5. zullen afrossen
  6. zullen afrossen
o.v.t.t.
  1. zou afrossen
  2. zou afrossen
  3. zou afrossen
  4. zouden afrossen
  5. zouden afrossen
  6. zouden afrossen
diversen
  1. ros af!
  2. rost af!
  3. afgerost
  4. afrossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrossen [znw.] nomen

  1. afrossen (afranseling; pak slaag; afranselen)

Translation Matrix for afrossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
förstöra afbraak; sloop
piskande afranselen; afranseling; afrossen; pak slaag sjorring
VerbRelated TranslationsOther Translations
förstöra 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; iets bederven; iets vergallen; liquideren; neerhalen; omverhalen; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
klå upp aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen aflikken; afranselen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; knuppelen; likken; ranselen
krossa 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aan stukken breken; afslijpen; bedwingen; beteugelen; breken; erafslijpen; fijn drukken; fijndrukken; fijnmaken; in bedwang houden; in de prak rijden; kapotdrukken; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; smashen; stukbreken; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; vijzelen
sabla ner 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren
spöa aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afranselen; iemand toetakelen
vandalisera 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren
OtherRelated TranslationsOther Translations
förstöra laten exploderen; opblazen

Wiktionary Translations for afrossen:


Cross Translation:
FromToVia
afrossen banka; drabba; slå battrefrapper de coups répétés.
afrossen förbinda; rykta panser — Soigner une plaie, une blessure, lui faire un pansement.