Dutch
Detailed Translations for aanstaan from Dutch to Swedish
aanstaan:
-
aanstaan (goeddunken; believen)
-
aanstaan (behagen; bevallen; plezieren; gelieven)
-
aanstaan (prettig vinden; bevallen; conveniëren)
-
aanstaan (in werking zijn)
Conjugations for aanstaan:
o.t.t.
- sta aan
- staat aan
- staat aan
- staan aan
- staan aan
- staan aan
o.v.t.
- stond aan
- stond aan
- stond aan
- stonden aan
- stonden aan
- stonden aan
v.t.t.
- heb aangestaan
- hebt aangestaan
- heeft aangestaan
- hebben aangestaan
- hebben aangestaan
- hebben aangestaan
v.v.t.
- had aangestaan
- had aangestaan
- had aangestaan
- hadden aangestaan
- hadden aangestaan
- hadden aangestaan
o.t.t.t.
- zal aanstaan
- zult aanstaan
- zal aanstaan
- zullen aanstaan
- zullen aanstaan
- zullen aanstaan
o.v.t.t.
- zou aanstaan
- zou aanstaan
- zou aanstaan
- zouden aanstaan
- zouden aanstaan
- zouden aanstaan
diversen
- sta aan!
- staat aan!
- aangestaan
- aanstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
finna lämpligt | aanstaan; believen; goeddunken | |
finna nöje i | aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren | amuseren; genieten; genot hebben van |
likna | aanstaan; bevallen; conveniëren; prettig vinden | gelijken; gelijkenis vertonen met; lijken op; overeenkomst vertonen |
njuta av | aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren | amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van |
tycka om | aanstaan; behagen; bevallen; gelieven; plezieren | amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van; houden van; lekker vinden; lusten |
vara på | aanstaan; in werking zijn |