Dutch
Detailed Translations for benoeming from Dutch to Swedish
benoeming:
-
de benoeming (benaming; aanduiding)
-
de benoeming (aanstelling; installatie)
Translation Matrix for benoeming:
Noun | Related Translations | Other Translations |
anställning | aanstelling; benoeming; installatie | ambt; betrekking; functie; huren van persoon; inhuren; omstandigheden; omstandigheid; situatie; taakverschaffing; tewerkstelling; toestand; werkgelegenheid; werkverschaffing |
benämning | aanduiding; benaming; benoeming | naam; term |
jobb | aanstelling; benoeming; installatie | aanvraag; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; baan; baantje; beroep; betrekking; bezigheid; contract; dienstbetrekking; functie; inspanning; job; karwei; karweitje; klusje; positie; professie; taak; vak; werk; werkzaamheid |
namn | aanduiding; benaming; benoeming | naam; reputaties; term |
titel | aanduiding; benaming; benoeming | boektitel; titel |
utnämning | aanstelling; benoeming; installatie | nominatie; voordracht |
Related Words for "benoeming":
Wiktionary Translations for benoeming:
External Machine Translations: