Dutch
Detailed Translations for zinspelen from Dutch to Swedish
zinspelen:
-
zinspelen (toespelen)
Conjugations for zinspelen:
o.t.t.
- zinspeel
- zinspeelt
- zinspeelt
- zinspelen
- zinspelen
- zinspelen
o.v.t.
- zinspeelde
- zinspeelde
- zinspeelde
- zinspeelden
- zinspeelden
- zinspeelden
v.t.t.
- heb gezinspeeld
- hebt gezinspeeld
- heeft gezinspeeld
- hebben gezinspeeld
- hebben gezinspeeld
- hebben gezinspeeld
v.v.t.
- had gezinspeeld
- had gezinspeeld
- had gezinspeeld
- hadden gezinspeeld
- hadden gezinspeeld
- hadden gezinspeeld
o.t.t.t.
- zal zinspelen
- zult zinspelen
- zal zinspelen
- zullen zinspelen
- zullen zinspelen
- zullen zinspelen
o.v.t.t.
- zou zinspelen
- zou zinspelen
- zou zinspelen
- zouden zinspelen
- zouden zinspelen
- zouden zinspelen
diversen
- zinspeel!
- zinspeelt!
- gezinspeeld
- zinspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zinspelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anspela på | toespelen; zinspelen |
Wiktionary Translations for zinspelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zinspelen | → alludera; anspela | ↔ insinuer — introduire doucement et adroitement quelque chose. |