Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- bevoegdheid:
- bevoegd:
-
Wiktionary:
- bevoegdheid → auktoritet, tillåtelse
- bevoegd → kompetent
Dutch
Detailed Translations for bevoegdheid from Dutch to Swedish
bevoegdheid:
-
de bevoegdheid (bevoegd zijn)
ha befogenhet-
ha befogenhet nomen
-
-
de bevoegdheid (competentie)
-
de bevoegdheid
privilegium-
privilegium nomen
-
Translation Matrix for bevoegdheid:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ha befogenhet | bevoegd zijn; bevoegdheid | |
kompetens | bevoegdheid; competentie | capabelheid; competentie; deskundigheid; kennis van zaken; mate van kunstbeheersing; techniek; vaardigheid; vakkundigheid |
privilegium | bevoegdheid | bevoorrechting; privilege; voorrecht |
sakkunskap | bevoegdheid; competentie | bekwaamheid; capaciteit; deskundigheid; kennis van zaken; kwaliteit; ter zake kundigheid; vakkundigheid |
Related Words for "bevoegdheid":
Wiktionary Translations for bevoegdheid:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bevoegdheid | → auktoritet | ↔ authority — power to enforce rules or give orders |
• bevoegdheid | → tillåtelse | ↔ autorisation — action d’autoriser. |
bevoegd:
-
bevoegd
Translation Matrix for bevoegd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
auktoriserat | bevoegd | gerechtigd; gewettigd |
kompetent | bevoegd | rechtsbevoegd |
skickligt | bevoegd | behendig; bekwaam; bij de pinken; clever; goochem; handig; kien; kundig; schrander; slim; uitgeslapen; vaardig; volleerd |
tränat | bevoegd | |
utbildad | bevoegd | |
utbildat | bevoegd | |
övad | bevoegd | |
övat | bevoegd |