Dutch
Detailed Translations for oprekken from Dutch to Swedish
oprekken:
-
oprekken
streckande-
streckande nomen
-
-
oprekken (rekken)
Conjugations for oprekken:
o.t.t.
- rek op
- rekt op
- rekt op
- rekken op
- rekken op
- rekken op
o.v.t.
- rekte op
- rekte op
- rekte op
- rekten op
- rekten op
- rekten op
v.t.t.
- heb opgerekt
- hebt opgerekt
- heeft opgerekt
- hebben opgerekt
- hebben opgerekt
- hebben opgerekt
v.v.t.
- had opgerekt
- had opgerekt
- had opgerekt
- hadden opgerekt
- hadden opgerekt
- hadden opgerekt
o.t.t.t.
- zal oprekken
- zult oprekken
- zal oprekken
- zullen oprekken
- zullen oprekken
- zullen oprekken
o.v.t.t.
- zou oprekken
- zou oprekken
- zou oprekken
- zouden oprekken
- zouden oprekken
- zouden oprekken
en verder
- is opgerekt
- zijn opgerekt
diversen
- rek op!
- rekt op!
- opgerekt
- oprekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oprekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
streckande | oprekken | |
sträcka | afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg; wegvak | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dra | oprekken; rekken | aanslepen; eruit halen; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; sjorren; slepen; te voorschijn trekken |
stretcha | oprekken; rekken | strekken |
sträcka | oprekken; rekken | bespannen; disloqueren; komen tot; ontwrichten; opspannen; reiken; spannen; uit het lid brengen; uitrekken |
sträcka på sig | oprekken; rekken | zich omhoogtrekken; zich optrekken aan |