Summary


Dutch

Detailed Translations for aanhalen from Dutch to Swedish

aanhalen:

aanhalen verb (haal aan, haalt aan, haalde aan, haalden aan, aangehaald)

  1. aanhalen (citeren)
    citera; anföra; åberopa
    • citera verb (citerar, citerade, citerat)
    • anföra verb (anför, anförde, anfört)
    • åberopa verb (åberopar, åberopade, åberopat)
  2. aanhalen (verscherpen)
    skärpa
    • skärpa verb (skärper, skärpte, skärpt)

Conjugations for aanhalen:

o.t.t.
  1. haal aan
  2. haalt aan
  3. haalt aan
  4. halen aan
  5. halen aan
  6. halen aan
o.v.t.
  1. haalde aan
  2. haalde aan
  3. haalde aan
  4. haalden aan
  5. haalden aan
  6. haalden aan
v.t.t.
  1. heb aangehaald
  2. hebt aangehaald
  3. heeft aangehaald
  4. hebben aangehaald
  5. hebben aangehaald
  6. hebben aangehaald
v.v.t.
  1. had aangehaald
  2. had aangehaald
  3. had aangehaald
  4. hadden aangehaald
  5. hadden aangehaald
  6. hadden aangehaald
o.t.t.t.
  1. zal aanhalen
  2. zult aanhalen
  3. zal aanhalen
  4. zullen aanhalen
  5. zullen aanhalen
  6. zullen aanhalen
o.v.t.t.
  1. zou aanhalen
  2. zou aanhalen
  3. zou aanhalen
  4. zouden aanhalen
  5. zouden aanhalen
  6. zouden aanhalen
diversen
  1. haal aan!
  2. haalt aan!
  3. aangehaald
  4. aanhalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanhalen [znw.] nomen

  1. aanhalen (streling; liefkozing; vleien; )
    smekning
  2. aanhalen (liefkozing; streling; aanhaling)
    kram; smekning; omfamning

Translation Matrix for aanhalen:

NounRelated TranslationsOther Translations
kram aanhalen; aanhaling; liefkozing; streling knuffel; knuffelpartij; liefkozing; omarming; omhelzing; schietsleuf
omfamning aanhalen; aanhaling; liefkozing; streling omarming; omhelzing
skärpa bij de pinken zijn; geslepenheid; gewiekstheid; het bijtende; het nare; in vorm zijn; nauwheid; scherpte; smalheid; verstaanbaarheid
smekning aai; aaiing; aanhalen; aanhaling; gestreel; liefkozing; streling; vleien knuffel; liefkozing
VerbRelated TranslationsOther Translations
anföra aanhalen; citeren aanvoeren; begeleiden; besturen; leiden; leiding geven; managen; meevoeren; voeren; voorzitten
citera aanhalen; citeren declameren; hoogdravend praten; oreren
skärpa aanhalen; verscherpen aanpunten; scherp maken; slijpen
åberopa aanhalen; citeren beroepen

Wiktionary Translations for aanhalen:


Cross Translation:
FromToVia
aanhalen kela med; smeka liebkosenstreicheln, zu jemanden zärtlich sein
aanhalen citera quote — to refer to a statement that has been made by someone else
aanhalen attrahera; ådraga; draga; locka; tilldraga sig; ådraga sig attirertirer, faire venir à soi.