Dutch
Detailed Translations for aanjagen from Dutch to Swedish
aanjagen:
Conjugations for aanjagen:
o.t.t.
- jaag aan
- jaagt aan
- jaagt aan
- jagen aan
- jagen aan
- jagen aan
o.v.t.
- joeg aan
- joeg aan
- joeg aan
- joegen aan
- joegen aan
- joegen aan
v.t.t.
- heb aangejaagd
- hebt aangejaagd
- heeft aangejaagd
- hebben aangejaagd
- hebben aangejaagd
- hebben aangejaagd
v.v.t.
- had aangejaagd
- had aangejaagd
- had aangejaagd
- hadden aangejaagd
- hadden aangejaagd
- hadden aangejaagd
o.t.t.t.
- zal aanjagen
- zult aanjagen
- zal aanjagen
- zullen aanjagen
- zullen aanjagen
- zullen aanjagen
o.v.t.t.
- zou aanjagen
- zou aanjagen
- zou aanjagen
- zouden aanjagen
- zouden aanjagen
- zouden aanjagen
diversen
- jaag aan!
- jaagt aan!
- aangejaagd
- aanjagende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanjagen (voortstuwen; aandrijven)
Translation Matrix for aanjagen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
framåt drivande | aandrijven; aanjagen; voortstuwen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
påskynda | aanjagen; aansporen; opjutten; porren | accelereren; bevorderen; gas geven; naar voren plaatsen; optrekken van auto; promoveren; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland |
skjuta på | aanjagen; aansporen; opjutten; porren | beschieten; bestoken; neerschieten; opschorten; opschuiven; rekken; schieten op; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven |