Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aansmeren:


Dutch

Detailed Translations for aansmeren from Dutch to Swedish

aansmeren:

aansmeren verb (smeer aan, smeert aan, smeerde aan, smeerden aan, aangesmeerd)

  1. aansmeren (aanpraten)
    tilltala
    • tilltala verb (tilltalar, tilltalade, tilltalat)
  2. aansmeren (aanpraten)
    prata in i
    • prata in i verb (pratar in i, pratade in i, pratat in i)

Conjugations for aansmeren:

o.t.t.
  1. smeer aan
  2. smeert aan
  3. smeert aan
  4. smeren aan
  5. smeren aan
  6. smeren aan
o.v.t.
  1. smeerde aan
  2. smeerde aan
  3. smeerde aan
  4. smeerden aan
  5. smeerden aan
  6. smeerden aan
v.t.t.
  1. heb aangesmeerd
  2. hebt aangesmeerd
  3. heeft aangesmeerd
  4. hebben aangesmeerd
  5. hebben aangesmeerd
  6. hebben aangesmeerd
v.v.t.
  1. had aangesmeerd
  2. had aangesmeerd
  3. had aangesmeerd
  4. hadden aangesmeerd
  5. hadden aangesmeerd
  6. hadden aangesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal aansmeren
  2. zult aansmeren
  3. zal aansmeren
  4. zullen aansmeren
  5. zullen aansmeren
  6. zullen aansmeren
o.v.t.t.
  1. zou aansmeren
  2. zou aansmeren
  3. zou aansmeren
  4. zouden aansmeren
  5. zouden aansmeren
  6. zouden aansmeren
diversen
  1. smeer aan!
  2. smeert aan!
  3. aangesmeerd
  4. aansmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aansmeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
tilltala aanspreken; benaderen; spreken tot
VerbRelated TranslationsOther Translations
prata in i aanpraten; aansmeren
tilltala aanpraten; aansmeren appelleren; appèl aantekenen

Related Definitions for "aansmeren":

  1. hem iets verkopen wat hij niet nodig heeft1
    • zijn broer heeft hem een computer aangesmeerd1