Dutch
Detailed Translations for aansmeren from Dutch to Swedish
aansmeren:
Conjugations for aansmeren:
o.t.t.
- smeer aan
- smeert aan
- smeert aan
- smeren aan
- smeren aan
- smeren aan
o.v.t.
- smeerde aan
- smeerde aan
- smeerde aan
- smeerden aan
- smeerden aan
- smeerden aan
v.t.t.
- heb aangesmeerd
- hebt aangesmeerd
- heeft aangesmeerd
- hebben aangesmeerd
- hebben aangesmeerd
- hebben aangesmeerd
v.v.t.
- had aangesmeerd
- had aangesmeerd
- had aangesmeerd
- hadden aangesmeerd
- hadden aangesmeerd
- hadden aangesmeerd
o.t.t.t.
- zal aansmeren
- zult aansmeren
- zal aansmeren
- zullen aansmeren
- zullen aansmeren
- zullen aansmeren
o.v.t.t.
- zou aansmeren
- zou aansmeren
- zou aansmeren
- zouden aansmeren
- zouden aansmeren
- zouden aansmeren
diversen
- smeer aan!
- smeert aan!
- aangesmeerd
- aansmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aansmeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tilltala | aanspreken; benaderen; spreken tot | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
prata in i | aanpraten; aansmeren | |
tilltala | aanpraten; aansmeren | appelleren; appèl aantekenen |