Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanstoken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanstoken from Dutch to Swedish

aanstoken:

aanstoken verb (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)

  1. aanstoken (oppoken; opstoken)
    röra; peta
    • röra verb (rör, rörde, rört)
    • peta verb (petar, petade, petat)
  2. aanstoken (aanblazen; stoken; opstoken; )
    underblåsa; blåsa upp
    • underblåsa verb (underblåser, underblåste, underblåst)
    • blåsa upp verb (blåser upp, blåste upp, blåst upp)
  3. aanstoken (opruien; aanzetten; opfokken; )
    agna; locka
    • agna verb (agnar, agnade, agnat)
    • locka verb (lockar, lockade, lockat)

Conjugations for aanstoken:

o.t.t.
  1. stook aan
  2. stookt aan
  3. stookt aan
  4. stoken aan
  5. stoken aan
  6. stoken aan
o.v.t.
  1. stookte aan
  2. stookte aan
  3. stookte aan
  4. stookten aan
  5. stookten aan
  6. stookten aan
v.t.t.
  1. heb aangestookt
  2. hebt aangestookt
  3. heeft aangestookt
  4. hebben aangestookt
  5. hebben aangestookt
  6. hebben aangestookt
v.v.t.
  1. had aangestookt
  2. had aangestookt
  3. had aangestookt
  4. hadden aangestookt
  5. hadden aangestookt
  6. hadden aangestookt
o.t.t.t.
  1. zal aanstoken
  2. zult aanstoken
  3. zal aanstoken
  4. zullen aanstoken
  5. zullen aanstoken
  6. zullen aanstoken
o.v.t.t.
  1. zou aanstoken
  2. zou aanstoken
  3. zou aanstoken
  4. zouden aanstoken
  5. zouden aanstoken
  6. zouden aanstoken
diversen
  1. stook aan!
  2. stookt aan!
  3. aangestookt
  4. aanstokende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanstoken [znw.] nomen

  1. aanstoken (ophitsen; opstoken; opstokerij)

Translation Matrix for aanstoken:

NounRelated TranslationsOther Translations
anstiftelse aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
röra afdankertjes; allegaartje; bende; berg; bocht; geflikflooi; geklieder; gemier; gerotzooi; gezeur; hoop; hutspot; kliederboel; kliederen; knoeierij; mengelmoes; mengvoer; mikmak; opeenhoping; puinhoop; puinzooi; rommel; rotzooi; samenraapsel; smerig spul; troep; zooi; zootje
VerbRelated TranslationsOther Translations
agna aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
blåsa upp aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aandikken; bollen; opblazen; opbollen; openwaaien; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven
locka aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
peta aanstoken; oppoken; opstoken
röra aanstoken; oppoken; opstoken aangaan; aanraken; aanroeren; aanstippen; belang inboezemen; beroeren; betreffen; bewegen; even aanraken; gaan; mixen; ontroeren; raken; roeren; rondroeren; slaan op; toucheren; treffen; verroeren; voelen; zich begeven; zich bewegen; zich verplaatsen; zitten aan; zorg inboezemen
underblåsa aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken iets aanstoken

Wiktionary Translations for aanstoken:


Cross Translation:
FromToVia
aanstoken förarga agaceraffecter d’une irritation nerveuse.
aanstoken irritera irritermettre en colère.

Related Translations for aanstoken