Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afgepast:
  2. afpassen:


Dutch

Detailed Translations for afgepast from Dutch to Swedish

afgepast:

afgepast adj

  1. afgepast
    exakt

Translation Matrix for afgepast:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
exakt afgepast accuraat; exact; gedetailleerd; haarfijn; juist; krek; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; net; onvermurwbaar; precies; ragfijn; secuur; streng; strikt; stringent; zorgvuldig

afgepast form of afpassen:

afpassen verb (pas af, past af, paste af, pasten af, afgepast)

  1. afpassen
    ge det exakta beloppet

Conjugations for afpassen:

o.t.t.
  1. pas af
  2. past af
  3. past af
  4. passen af
  5. passen af
  6. passen af
o.v.t.
  1. paste af
  2. paste af
  3. paste af
  4. pasten af
  5. pasten af
  6. pasten af
v.t.t.
  1. heb afgepast
  2. hebt afgepast
  3. heeft afgepast
  4. hebben afgepast
  5. hebben afgepast
  6. hebben afgepast
v.v.t.
  1. had afgepast
  2. had afgepast
  3. had afgepast
  4. hadden afgepast
  5. hadden afgepast
  6. hadden afgepast
o.t.t.t.
  1. zal afpassen
  2. zult afpassen
  3. zal afpassen
  4. zullen afpassen
  5. zullen afpassen
  6. zullen afpassen
o.v.t.t.
  1. zou afpassen
  2. zou afpassen
  3. zou afpassen
  4. zouden afpassen
  5. zouden afpassen
  6. zouden afpassen
diversen
  1. pas af!
  2. past af!
  3. afgepast
  4. afpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpassen [znw.] nomen

  1. afpassen

Translation Matrix for afpassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ge exakta pengarna afpassen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ge det exakta beloppet afpassen