Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afschutten:


Dutch

Detailed Translations for afschutten from Dutch to Swedish

afschutten:

afschutten [znw.] nomen

  1. afschutten (afschotten)
    avdelning; avskärmning

afschutten verb (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)

  1. afschutten (afschotten)
    avskärma
    • avskärma verb (avskärmer, avskärmde, avskärmt)
  2. afschutten (afdekken; afschermen; beschermen; beschutten)
    täcka; skydda
    • täcka verb (täcker, täckte, täckt)
    • skydda verb (skyddar, skyddade, skyddat)

Conjugations for afschutten:

o.t.t.
  1. schut af
  2. schut af
  3. schut af
  4. schutten af
  5. schutten af
  6. schutten af
o.v.t.
  1. schutte af
  2. schutte af
  3. schutte af
  4. schutten af
  5. schutten af
  6. schutten af
v.t.t.
  1. heb afgeschut
  2. hebt afgeschut
  3. heeft afgeschut
  4. hebben afgeschut
  5. hebben afgeschut
  6. hebben afgeschut
v.v.t.
  1. had afgeschut
  2. had afgeschut
  3. had afgeschut
  4. hadden afgeschut
  5. hadden afgeschut
  6. hadden afgeschut
o.t.t.t.
  1. zal afschutten
  2. zult afschutten
  3. zal afschutten
  4. zullen afschutten
  5. zullen afschutten
  6. zullen afschutten
o.v.t.t.
  1. zou afschutten
  2. zou afschutten
  3. zou afschutten
  4. zouden afschutten
  5. zouden afschutten
  6. zouden afschutten
diversen
  1. schut af!
  2. schut af!
  3. afgeschut
  4. afschuttende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afschutten:

NounRelated TranslationsOther Translations
avdelning afschotten; afschutten afdeling; ambtsgebied; bestuursgebied; bestuursregio; brigade; departement; detachement; divisie; sectie; tak; vakje; verdeling
avskärmning afschotten; afschutten
VerbRelated TranslationsOther Translations
avskärma afschotten; afschutten achterhouden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
skydda afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; in bescherming nemen; schuilen; toevluchten; uitwijken; verdedigen; wegkruipen
täcka afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten bekleden; bestraten; dekken; indekken; kaften; overdekken; overkappen; overtrekken; overwelven; plaveien; stofferen; van bekleding voorzien
OtherRelated TranslationsOther Translations
täcka bedekken; met iets bestrijken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
täcka overdekt

External Machine Translations: