Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. appreciëren:


Dutch

Detailed Translations for appreciëren from Dutch to Swedish

appreciëren:

appreciëren verb (apprecieer, apprecieert, apprecieerde, apprecieerden, geapprecieerd)

  1. appreciëren (op prijs stellen; waarderen)
    uppskatta
    • uppskatta verb (uppskattar, uppskattade, uppskattat)

Conjugations for appreciëren:

o.t.t.
  1. apprecieer
  2. apprecieert
  3. apprecieert
  4. appreciëren
  5. appreciëren
  6. appreciëren
o.v.t.
  1. apprecieerde
  2. apprecieerde
  3. apprecieerde
  4. apprecieerden
  5. apprecieerden
  6. apprecieerden
v.t.t.
  1. heb geapprecieerd
  2. hebt geapprecieerd
  3. heeft geapprecieerd
  4. hebben geapprecieerd
  5. hebben geapprecieerd
  6. hebben geapprecieerd
v.v.t.
  1. had geapprecieerd
  2. had geapprecieerd
  3. had geapprecieerd
  4. hadden geapprecieerd
  5. hadden geapprecieerd
  6. hadden geapprecieerd
o.t.t.t.
  1. zal appreciëren
  2. zult appreciëren
  3. zal appreciëren
  4. zullen appreciëren
  5. zullen appreciëren
  6. zullen appreciëren
o.v.t.t.
  1. zou appreciëren
  2. zou appreciëren
  3. zou appreciëren
  4. zouden appreciëren
  5. zouden appreciëren
  6. zouden appreciëren
diversen
  1. apprecieer!
  2. apprecieert!
  3. geapprecieerd
  4. apprecierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

appreciëren [znw.] nomen

  1. appreciëren

Translation Matrix for appreciëren:

NounRelated TranslationsOther Translations
uppskattning appreciëren achting; bedankje; danken; erkentenis; inschatting; offerte; prijsopgave; respect; waardering
VerbRelated TranslationsOther Translations
uppskatta appreciëren; op prijs stellen; waarderen afwegen; begroten; bepalen; beramen; berekenen; inschatten; ramen; schatten; taxeren