Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. bedelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bedelen from Dutch to Swedish

bedelen:

bedelen verb (bedel, bedelt, bedelde, bedelden, gebedeld)

  1. bedelen (begiftigen; beschenken)
    utrusta; begåva; förläna
    • utrusta verb (utrustar, utrustade, utrustat)
    • begåva verb (begåvar, begåvade, begåvat)
    • förläna verb (förläner, förlände, förlänt)
  2. bedelen (schooien)
    tigga; bedja
    • tigga verb (tigger, tiggde, tiggt)
    • bedja verb (ber, bad, bett)

Conjugations for bedelen:

o.t.t.
  1. bedel
  2. bedelt
  3. bedelt
  4. bedelen
  5. bedelen
  6. bedelen
o.v.t.
  1. bedelde
  2. bedelde
  3. bedelde
  4. bedelden
  5. bedelden
  6. bedelden
v.t.t.
  1. heb gebedeld
  2. hebt gebedeld
  3. heeft gebedeld
  4. hebben gebedeld
  5. hebben gebedeld
  6. hebben gebedeld
v.v.t.
  1. had gebedeld
  2. had gebedeld
  3. had gebedeld
  4. hadden gebedeld
  5. hadden gebedeld
  6. hadden gebedeld
o.t.t.t.
  1. zal bedelen
  2. zult bedelen
  3. zal bedelen
  4. zullen bedelen
  5. zullen bedelen
  6. zullen bedelen
o.v.t.t.
  1. zou bedelen
  2. zou bedelen
  3. zou bedelen
  4. zouden bedelen
  5. zouden bedelen
  6. zouden bedelen
diversen
  1. bedel!
  2. bedelt!
  3. gebedeld
  4. bedelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bedelen [znw.] nomen

  1. bedelen (schooien)

Translation Matrix for bedelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
tiggande bedelen; schooien klaploperij
VerbRelated TranslationsOther Translations
bedja bedelen; schooien bidden; hunkeren; in gebed zijn; soebatten; sterk verlangen
begåva bedelen; begiftigen; beschenken
förläna bedelen; begiftigen; beschenken
tigga bedelen; schooien afbedelen; bidden; smeken; verzoeken; vragen
utrusta bedelen; begiftigen; beschenken gerieven; outilleren; toerusten; uitrusten; zich uitrusten

Wiktionary Translations for bedelen:


Cross Translation:
FromToVia
bedelen tigga beg — to request the help of someone, ask for money
bedelen tigga mendierdemander l’aumône.