Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. bui:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bui from Dutch to Swedish

bui:

bui [de ~] nomen

  1. de bui (humeur; stemming; gemoedsstemming; gemoedstoestand; gemoedsgesteldheid)
    humör
  2. de bui (regenbui)
    skur; dusch; regnskur
  3. de bui (nuk; luim; kuur; gril)
    infall; nyck

Translation Matrix for bui:

NounRelated TranslationsOther Translations
dusch bui; regenbui douche; stortbad
humör bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; stemming doel; geestesgesteldheid; geestestoestand; gemoedstoestand; nut; psychische toestand; stemming; zin
infall bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; impuls; luim; opwelling; prikkel; vlaag
nyck bui; gril; kuur; luim; nuk impuls; luim; opwelling; prikkel
regnskur bui; regenbui regenval; regenvlaag; regenvloed
skur bui; regenbui
- stemming

Related Words for "bui":


Synonyms for "bui":


Related Definitions for "bui":

  1. regen, sneeuw of hagel die valt1
    • we moesten schuilen voor de bui1
  2. bepaald tijdelijk gevoel1
    • hij was in een vrolijke bui1

Wiktionary Translations for bui:


Cross Translation:
FromToVia
bui humör; dåligt humör mood — bad mood
bui skur shower — brief fall of rain
bui storm; oväder storm — disturbed state of the atmosphere
bui skur; regnskur SchauerRegenschauer: kurzer, heftiger Niederschlag analog: Schneeschauer