Summary
Dutch to Swedish: more detail...
-
bult:
- puckel; svullnad; bula; blåmärke; svällning; höjd; kulle; böld; svullnande; få blåmärken
-
Wiktionary:
- bult → utbuktning, knöl, bula, puckel
Dutch
Detailed Translations for bult from Dutch to Swedish
bult:
-
de bult (bochel)
-
de bult (buil; bobbel; knobbel)
-
de bult (zwelling; bolling; steenpuist; bobbel; opgezwollen plek; dikte; buil)
-
de bult (heuvel)
-
de bult (zwelling; bolling; bobbel; pukkel; opzetting; buil; opgezwollen plek)
-
de bult (kneuswond; kneuzing; letsel; buil)
få blåmärken-
få blåmärken nomen
-
Translation Matrix for bult:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blåmärke | bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling | |
bula | bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling | bluts; deuk; instulping; kwetsuur; letsel |
böld | bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling | abces; bluts; etterbuil; steenpuist |
få blåmärken | buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel | |
höjd | bult; heuvel | hoogte; hoogtelijn; niveaulijn; rijzigheid |
kulle | bult; heuvel | bergje; heuveltje; kleine berg; terp |
puckel | bochel; bult | |
svullnad | bobbel; buil; bult; knobbel | kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; zwelling |
svullnande | bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling | |
svällning | bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling | trap uitvoeren |